In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Heida, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. Op 5 juli 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder veroordeelt in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Eiser heeft het beroep niet ingetrokken, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat verweerder heeft gedaan wat eiser wilde. Eiser heeft geen belang meer bij het oorspronkelijke beroep.
Wat betreft de proceskostenvergoeding oordeelt de rechtbank dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 418,50, omdat de zaak enkel ging over de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling toegewezen, maar het beroep tegen het inwilligend besluit is ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing in aanwezigheid van de griffier uitgesproken.