In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 januari 2023, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag. Eiser had op 17 oktober 2022 een inwilligend besluit ontvangen, maar wenste dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting kwam, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Eiser heeft dit gedaan, maar omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank hoeft geen uitspraak te doen over de vraag of eiser gelijk had, omdat verweerder aan de verzoeken van eiser heeft voldaan. Eiser heeft echter geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep.
Eiser heeft ook aangevoerd dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel. De rechtbank oordeelt dat het beroep op het non-discriminatiebeginsel niet slaagt, omdat de asielprocedure verschilt van andere bestuursprocedures. De rechtbank concludeert dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd en dat het beroep ten aanzien van de dwangsom ongegrond is.
Ten aanzien van de proceskosten oordeelt de rechtbank dat verweerder moet worden veroordeeld in de kosten die eiser heeft gemaakt, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten worden vastgesteld op € 418,50. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.