In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken. Het bestreden besluit, genomen op 21 december 2022, weigerde de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 17 januari 2023, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, maar de verweerder wel vertegenwoordigd was.
De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder zich niet voldoende heeft verdiept in de situatie in Italië, zoals uiteengezet in de circular letter van 5 december 2022, waarin Italië aangeeft niet te kunnen voldoen aan zijn opvangverplichtingen voor Dublinterugkeerders. De rechtbank concludeert dat de verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de tekortkomingen in de opvangvoorzieningen van Italië tijdelijk zijn en dat er geen structurele tekortkomingen zijn. De rechtbank oordeelt dat de buiten behandelingstelling van de aanvraag en het overdrachtsbesluit niet kan worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de eiser worden vergoed tot een bedrag van € 837,-.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de verweerder om zorgvuldig te onderzoeken of Italië nog steeds aan zijn internationale verplichtingen kan voldoen, en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet zonder meer kan worden aangenomen in het licht van de recente ontwikkelingen in Italië.