ECLI:NL:RBDHA:2023:2449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL21.12944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Gambiaanse jongere met homoseksuele gerichtheid en de beoordeling van de geloofwaardigheid door de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Gambiaanse jongere, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren op 21 december 2000, heeft op 23 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 13 juli 2021 als ongegrond is afgewezen. De staatssecretaris achtte de homoseksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig en motiveerde dit door te stellen dat eiser onvoldoende inzicht had gegeven in zijn ervaringen en gevoelens omtrent zijn seksuele gerichtheid, mede gezien zijn jonge leeftijd.

De rechtbank heeft op 20 januari 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd hoe hij rekening heeft gehouden met de jonge leeftijd van eiser en waarom de verklaringen van eiser niet toereikend werden geacht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte als ongegrond heeft afgewezen en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral wanneer het gaat om minderjarigen en kwetsbare groepen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12944

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.H.D. van Eijk).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 21 december 2000. Hij heeft op 23 juni 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 13 juli 2021 afgewezen als ongegrond.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij vreest in Gambia voor wraak van familieleden van een kind dat bij een verkeersongeval is overleden en waarbij eisers broer als chauffeur betrokken was. Daarnaast vreest eiser voor een slechte behandeling vanwege zijn homoseksuele gerichtheid.
De totstandkoming van het bestreden besluit
4. Bij besluit van 2 januari 2020 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser afgewezen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep met zaaknummer NL20.354 is door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, op 12 augustus 2020 gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris echter onvoldoende gemotiveerd dat eiser zijn gestelde nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Het auto-ongeluk van de broer van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen voor eiser;
Homoseksuele geaardheid van eiser.
6. De staatssecretaris acht de verklaringen van eiser over zijn nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar de verklaringen over zijn identiteit ongeloofwaardig. De staatssecretaris vindt het tweede element ongeloofwaardig, omdat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard over het auto-ongeluk en de problemen die daaruit volgens hem zijn voortgekomen. De staatssecretaris vindt het derde relevante element evenmin geloofwaardig. Eiser heeft volgens de staatssecretaris onvoldoende inzicht geboden in zijn eigen ervaringen met betrekking tot zijn gestelde seksuele gerichtheid door op diverse punten oppervlakkig, algemeen en/of tegenstrijdig te verklaren.
Heeft eiser zijn identiteit aannemelijk gemaakt?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn identiteit ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Hij heeft ter onderbouwing van zijn identiteit een kopie van een geboorteakte overgelegd.
7.1.
De staatssecretaris vindt dat eiser met de overgelegde kopie van de geboorteakte zijn identiteit niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser met het overleggen van een kopie van zijn geboorteakte zijn identiteit niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft erop kunnen wijzen dat het een kopie betreft, die niet op echtheid kan worden gecontroleerd. Bovendien bevat het document geen foto, waardoor het geen identificerend document is.
Heeft de staatssecretaris het asielrelaas ten overvloede inhoudelijk getoetst?
8. Ter zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat hij primair van mening is dat eisers identiteit niet geloofwaardig is geacht en de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas daarom slechts een subsidiaire beoordeling betreft. Het asielrelaas heeft slechts betekenis tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. De staatssecretaris heeft het asielrelaas daarom onverplicht doorgetoetst.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris het asielrelaas van eiser in het bestreden besluit inhoudelijk heeft getoetst, zonder zich op het standpunt te stellen dat het daarbij gaat om een subsidiaire beoordeling. De rechtbank volgt de staatssecretaris daarom niet in dit, pas aan het einde van de behandeling van het beroep ter zitting ingenomen, standpunt. Bovendien heeft de staatssecretaris de nationaliteit en herkomst van eiser in het bestreden besluit wel geloofwaardig geacht. Daarom moet worden beoordeeld in hoeverre eiser is aan te merken als een Verdragsvluchteling dan wel in hoeverre terugkeer naar Gambia mogelijk strijd oplevert met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM).
Heeft de staatssecretaris bij de beoordeling voldoende rekening gehouden met eisers jonge leeftijd?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris had de jonge leeftijd waarop eiser zijn gerichtheid heeft ontdekt en zijn eerste ervaringen heeft gehad, moeten betrekken bij de vraag wat van hem verwacht mag worden met betrekking tot zijn verklaringen over zijn worsteling en gevoelens destijds. Dat geldt ook voor eisers verklaringen over op welke manier zijn mening over homohaat is veranderd en wat dat met hem deed. Voorts zijn volgens eiser zijn verklaringen over de relatie met [naam 2] passend bij de invulling van relaties op de betreffende jonge leeftijd.
9.1.
De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in de besluitvorming is meegewogen dat eiser minderjarig was en zich schaamde. Dit blijkt uit het feit dat eiser twee keer toe aanvullend is gehoord. Het feit dat eiser minderjarig en laaggeschoold was en zich schaamde, betekent niet dat van hem niet verwacht mag worden dat hij enigszins, in zijn eigen woorden, kan verklaren over zijn gevoelens. Eiser heeft summier en oppervlakkig verklaard over het moment dat hij erachter kwam dat hij gevoelens had voor jongens. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke manier zijn mening over homohaat is veranderd en wat dit met hem deed. Eiser heeft volgens de staatssecretaris evenmin inzicht verschaft in wat hem aantrekt in mannen en in zijn vriend [naam 2] en over hoe het voor hem was dat hij na [naam 2] voor de eerste keer in contact kwam met andere homoseksuelen. Eiser verklaart voorts summier en oppervlakkig over hoe hij in Nederland uiting geeft aan zijn seksuele gerichtheid en blijft op dit punt steken in algemeenheden en verklaringen over feitelijkheden. Van eiser mag volgens de staatssecretaris verwacht worden dat hij ondanks zijn minderjarigheid, culturele achtergrond en schaamtegevoelens voldoende uitgebreid kan verklaren over deze onderwerpen en over zijn gevoelens.
9.2.
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris weliswaar de identiteit van eiser niet geloofwaardig acht, maar dat hij niet twijfelt aan de minderjarigheid van eiser ten tijde van zijn asielrelaas en de gehoren. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft dit ter zitting bevestigd.
9.3.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de staatssecretaris kenbaar moet motiveren op welke wijze rekening is gehouden met de jonge leeftijd waarop de vreemdeling stelt zich bewust te zijn geworden van zijn seksuele gerichtheid (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2615 en 23 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:246). Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1100) volgt voorts dat de staatssecretaris in zijn motivering kenbaar moet aangeven of het niet gedetailleerder verklaren passend kan zijn bij de jonge leeftijd ten tijde van de gebeurtenissen in het land van herkomst en ten tijde van het horen over het asielrelaas.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet kenbaar heeft gemotiveerd op welke wijze hij rekening heeft gehouden met de jonge leeftijd van eiser ten tijde van de bewustwording van zijn seksuele gerichtheid en ten tijde van de gehoren. De overweging in het bestreden besluit dat het feit dat eiser minderjarig en laaggeschoold was en zich schaamde niet betekent dat niet van hem verwacht mag worden dat hij in zijn eigen woorden kan verklaren over zijn gevoelens en dat het meewegen van eisers minderjarigheid en schaamte blijkt uit het feit dat eiser twee keer aanvullend is gehoord, is naar het oordeel van de rechtbank geen deugdelijke motivering. Dat de staatssecretaris in het bestreden besluit voorbeelden noemt van antwoorden die volgens hem oppervlakkig en summier zijn, leidt niet tot een ander oordeel. De staatssecretaris heeft met zijn overwegingen en de aangehaalde voorbeelden namelijk niet gemotiveerd waarom de antwoorden van eiser volgens hem niet toereikend zijn, of het niet gedetailleerder verklaren kan passen bij de jonge leeftijd van eiser en wat hij nog meer van eiser verwachtte, rekening houdend met eisers referentiekader. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom.
9.5.
Nu het beroep op grond van het voorgaande gegrond is, zal de rechtbank de overige beroepsgronden van eiser niet behandelen.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
11. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 juli 2021;
- draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.