Overwegingen
1. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel dat de bodemrechter niet bindt.
2. Bij brief van 9 februari 2023 heeft de locatiemanager namens de gemeente Breda aan verzoekster meegedeeld: “U heeft van de Immigratie- en Naturalisatiedienst geen rechtsbewijs ontvangen (Sticker of O-document). Dit betekent dat u niet onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne valt. Dit heeft tot gevolg dat u geen recht heeft op opvang onder de Regeling opvang ontheemden Oekraïne en dus de Gemeentelijke opvang moet verlaten. […]” (verder: de mededeling).
3. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld naar het rechtskarakter van de mededeling, met het oog op zijn bevoegdheid tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4. Met het Uitvoeringsbesluit van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022,ter uitvoering van de Richtlijn Tijdelijke bescherming(het Uitvoeringsbesluit) is besloten tot het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne. Nederland heeft in aanvulling op het Uitvoeringsbesluit ook andere groepen aangewezen die een beroep kunnen doen op tijdelijke bescherming.De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeelt of een vreemdeling behoort tot één van de groepen die aldus tijdelijke bescherming genieten. Als bewijs hiervan wordt de vreemdeling door de IND namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in het bezit gesteld van een verblijfssticker of een ontheemdendocument. De Regeling opvang ontheemden Oekraïne(de Regeling) draagt de burgemeester op zorg te dragen voor de opvang van ontheemden die tijdelijke bescherming genieten.
5. De mededeling aan verzoekster moet gelet op het voorgaande worden geacht te zijn gedaan namens de burgemeester van Breda, verweerder. Verweerder heeft laten weten dat het bezwaar voor behandeling aan hem is doorgezonden.
6. De voorzieningenrechter leidt uit het hiervoor genoemde beoordelingskader af dat de burgemeester slechts belast is met de uitvoering van (“draagt zorg voor”) de opvang zoals deze van rechtswege toekomt aan ontheemden in de hiervoor bedoelde zin. De burgemeester heeft geen beslissingsbevoegdheid over de vraag wie is aan te merken als ontheemde. Hiervoor dient hij af te gaan op het oordeel van de IND. Evenmin is gebleken van een publiekrechtelijke grondslag om te beslissen over het bieden van opvang aan vreemdelingen die niet behoren tot de één van de groepen ontheemden uit Oekraïne.
7. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de mededeling geen rechtsgevolgen kent en dus geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit neemt niet weg dat de mededeling een feitelijke handeling betreft van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, zoals bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De voorzieningenrechter volgt niet het betoog ter zitting van verweerder op dit punt, dat de Regeling geen uitvoering zou geven aan de Vw. Zoals verweerder terecht opmerkt, is de opdracht aan de burgemeester om feitelijk zorg te dragen voor opvang vormgegeven via het zogenaamde staatsnoodrecht, neergelegd in de Wet verplaatsing bevolking.Zoals echter hiervoor al is overwogen betreft dit een kwestie van uitvoering. Het recht op opvang volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit de geboden tijdelijke bescherming en het daaraan gekoppelde rechtmatig verblijf, op basis van de Vw.
8. Gelet hierop heeft verzoekster bezwaar kunnen maken bij verweerder en is de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, bevoegd tot het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op de aangekondigde beëindiging van de opvang op maandag 27 februari 2023 is verder de onverwijlde spoed gegeven.
9. Niet in geschil is dat verzoekster volgens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (IND) geen ontheemde is in de zin van artikel 1 van de Regeling. Verweerder stelt zich met verwijzing naar deze beoordeling dan ook terecht op het standpunt dat verzoekster geen recht heeft op een plaats in de gemeentelijke opvang voor ontheemden uit Oekraïne.
10. Namens verzoekster is aangevoerd dat zij tegen de beoordeling van de IND bezwaar heeft gemaakt. Verzoekster stelt dat het onderzoek van de IND te summier is geweest en dat het bezwaar daartegen daarom kansrijk moet worden geacht. Om die reden is het volgens haar niet doelmatig en niet redelijk dat de uitkomst van het bezwaar bij de IND niet wordt afgewacht. Wat verzoekster hier aanvoert, is echter ter beoordeling van de IND en valt buiten de beoordeling die verweerder in het bij hem aanhangige bezwaar zal moeten maken. In de enkele mogelijkheid dat de IND haar oordeel in bezwaar herroept ziet de voorzieningenrechter geen basis voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening tegen verweerder. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat verzoekster - om haar moverende redenen - bewust geen verzoek om voorlopige voorziening heeft gericht tegen het oordeel van de IND.
11. Verder is van belang dat verweerder - onbestreden - heeft gesteld dat de opvangvoorziening voor ontheemden in Breda volledig bezet is en dat er een aanzienlijke wachtlijst is. Weliswaar wordt de opvangcapaciteit in Breda per ingang van 1 maart 2023 geleidelijk aan opgeschaald, maar die extra plaatsen houden verband met de blijvende instroom van ontheemden en zijn ook bedoeld voor rechthebbenden die momenteel nog in de particuliere opvang verblijven. Het (voorlopig) continueren van de opvang van niet-rechthebbenden zou er op enig moment toe leiden dat aan rechthebbenden geen opvang kan worden geboden. Zeker nu in het geheel niet duidelijk is op welke termijn de IND op het bezwaar van verzoekster zal kunnen beslissen, pleit dit tegen het inwilligen van het verzoek.
12. Daarbij is niet in geschil dat verzoekster, die geregistreerd is als asielzoekster, in aanmerking komt voor opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De enkele omstandigheid dat verzoekster zich eerst moet melden in een aanmeldcentrum om dat recht op opvang te effectueren, acht de voorzieningenrechter niet meteen zo bezwarend, dat van verweerder zou moeten worden verlangd dat deze de huidige opvang aan verzoekster (voorlopig) voortzet. Door verzoekster zijn geen bijzondere, individuele feiten of omstandigheden gesteld die zouden moeten leiden tot een andere afweging.
13. Bij deze stand van zaken zal het bezwaar van verzoekster tegen de mededeling van de burgemeester naar verwachting dan ook ongegrond worden verklaard. Gelet hierop is er geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening
.
14. Het verzoek zal worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.