ECLI:NL:RBDHA:2023:2580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
NL23.422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid Bulgarije onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2023 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verweerder stelde dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening, omdat eiser een visum had dat nog geldig was op het moment van zijn aanvraag. Eiser was het hier niet mee eens en voerde aan dat Bulgarije niet verantwoordelijk kon worden gehouden, omdat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing was. Hij verwees naar de problematische situatie in Bulgarije, waaronder pushbacks en onvoldoende opvangvoorzieningen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had aangenomen dat Bulgarije kon worden vertrouwd voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin was vastgesteld dat er fundamentele systeemfouten in de Bulgaarse asielprocedure waren, die ook van toepassing zijn op Dublinclaimanten. De rechtbank concludeerde dat verweerder nader onderzoek moest doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije voordat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening kon worden overgedragen aan Bulgarije.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en gaf verweerder de opdracht om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 1.674,00. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.422
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

In het besluit van 5 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.423, op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
E. Taskin. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft in Nederland asiel aangevraagd. Deze asielaanvraag is niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder Bulgarije op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat Bulgarije een visum aan eiser heeft verleend en dit visum nog geldig was op het moment van zijn asielaanvraag.
2. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser stelt zich op het standpunt dat Bulgarije niet verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser maakt Bulgarije zich schuldig aan zogenoemde pushbacks, waar ook hij als Dublinclaimant het slachtoffer van kan worden. Verder zijn volgens eiser de procedure- en opvangvoorzieningen in Bulgarije onder de maat. Ter onderbouwing verwijst eiser naar wat hij in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht. In aanvulling daarop verwijst eiser naar
twee artikelen van Lighthouse Reports (een van 5 december 2022 en een van 8 december 2022) en een artikel van Amnesty International (van 8 december 2022).
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor Bulgarije ten aanzien van eiser van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.1.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 13 juni 20221 uitspraak gedaan over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije in het kader van de Dublinprocedure. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het aan verweerder is om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije. De rechtbank concludeerde dat de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook relevant is voor Dublinclaimanten. De pushbacks vinden namelijk ook plaats bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden, waarbij relevant is dat Dublinclaimanten zich in de regel als asielzoekers vrij op het grondgebied van Bulgarije kunnen bewegen. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van de vreemdeling komen. Dit oordeel sluit aan bij de uitspraken van andere zittingsplaatsen waarnaar eiser in zijn zienswijze heeft verwezen2. De rechtbank is onder verwijzing naar de uitspraak van 13 juni 2022 van oordeel dat verweerder niet kan volstaan met een algemene verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel maar gehouden is nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije voordat een vreemdeling op grond
van de Dublinverordening kan worden overgedragen aan Bulgarije. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van de rechtbank van 17 januari 2023 waaruit kan worden opgemaakt dat verweerder nader onderzoek moet doen3.
4.2.
Dat verweerder tegen uitspraken over Bulgarije hoger beroep heeft ingesteld en kennelijk anders tegen de zaak aankijkt (net zoals andere zittingsplaatsen), vormt geen reden om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Dat verweerder stelt dat uit de beschikbare informatie niet direct blijkt dat Dublinclaimanten te maken krijgen met pushbacks of andere systeemfouten, doet dit niet af aan de conclusie van de rechtbank dat het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van de vreemdeling moet komen. Juist omdat deze informatie ontbreekt en anderzijds is gebleken dat sprake is van fundamentele systeemfouten in de Bulgaarse asielprocedure in de vorm van (in)directe pushbacks, is het volgens de rechtbank aan verweerder om hier nader onderzoek naar te doen. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder inmiddels nader onderzoek heeft verricht naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije. De landeninformatie waarnaar verweerder verwijst is in ieder geval niet voldoende. Die informatie dateert van voor de uitspraak van 13 juni 2022. Daar komt bij dat eiser artikelen uit december 2022 heeft ingediend waaruit volgt dat Bulgarije zich nog steeds schuldig maakt aan pushbacks.
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en geen goede motivering bevat. Gelet hierop hoeven de andere beroepsgronden van eiser geen bespreking.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder onderzoek moet doen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 februari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.