In deze zaak heeft eiser op 28 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 5 januari 2021 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), is overschreden. Verweerder heeft de beslistermijn op 29 oktober 2021 verlengd met één jaar, maar heeft uiteindelijk niet tijdig een besluit genomen. Eiser heeft verweerder op 6 oktober 2022 in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na bekendmaking.