ECLI:NL:RBDHA:2023:2719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
NL22.21681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielverzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielverzoek van 30 december 2019 beoordeeld. Eiser had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld, maar de rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser op 8 december 2022 ingewilligd, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft. Eiser had ook een dwangsom geëist, maar de rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND dit uitsluit. Eiser had zijn beroep prematuur ingesteld, omdat hij dit deed voordat de wettelijke termijn van twee weken na de ingebrekestelling was verstreken. De rechtbank stelt vast dat eiser op 25 oktober 2022 beroep heeft ingesteld, terwijl de termijn pas op 26 oktober 2022 zou zijn verstreken. Hierdoor is het beroep prematuur en niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21681

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielverzoek van 30 december 2019.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Voorgeschiedenis

2. Eiser heeft op 30 december 2019 een (herhaalde) asielaanvraag gedaan. Op 17 december 2020 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld omdat volgens hem de wettelijke beslistermijn was verstreken. Bij uitspraak van 12 januari 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken.
3. Bij brief van 11 oktober 2022 heeft eiser de staatssecretaris opnieuw in gebreke gesteld. Op 25 oktober 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Heeft eiser nog (proces)belang bij de beoordeling van zijn beroep?
5. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op 8 december 2022 heeft ingewilligd. Daarmee is de staatssecretaris aan het beroep tegemoetgekomen. Eiser heeft daarom, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen procesbelang meer bij het beroep.
6. Eiser heeft het beroep gehandhaafd omdat hij vindt dat hij recht heeft op een dwangsom omdat hij lang heeft gewacht en hij de staatssecretaris tijdig in gebreke heeft gesteld. Dit leidt niet tot een ander oordeel. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Om die reden kan de staatssecretaris aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352) geoordeeld dat de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het Unierecht. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Heeft eiser het beroep prematuur ingediend?
7. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van eiser prematuur is ingesteld omdat op het moment van het instellen van het beroep nog geen twee weken waren verstreken sinds de ingebrekestelling.
8. De vraag of het beroep prematuur is ingesteld, is van belang voor de beoordeling of de staatssecretaris de proceskosten van eiser moet vergoeden. De rechtbank zal deze vraag daarom beantwoorden.
9. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
10. Een beroep niet tijdig beslissen kan pas worden ingediend wanneer twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is. Alleen wanneer van de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
11. De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb. Eiser heeft op 11 oktober 2022 een brief verzonden, waarmee hij de staatssecretaris in gebreke heeft gesteld. De termijn van twee weken liep daarom van 12 tot 26 oktober. Door reeds op 25 oktober 2022 beroep in te stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit, was eiser een dag te vroeg. Er is daarom niet voldaan aan de voorwaarde dat het beroepschrift pas kan worden ingediend zodra twee weken zijn verstreken na ontvangst van de schriftelijke ingebrekestelling. Het beroep is daarom prematuur ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich niet een situatie voor waarin niet redelijkerwijs van eiser kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt alvorens beroep in te stellen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk omdat eiser geen procesbelang meer heeft. Het beroep is prematuur ingesteld. Daarom hoeft de staatssecretaris de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.