ECLI:NL:RBDHA:2023:2725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
NL23.235 en NL23.237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot medische zorg en individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de asielprocedures van een gezin van Moldavische nationaliteit, dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun specifieke persoonlijke situatie, met name de medische situatie van hun dochter die scoliose heeft. De rechtbank heeft de beroepen op 23 februari 2023 behandeld, maar eisers zijn niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren en dat eisers niet hebben aangetoond dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eisers onevenredig hard zou zijn. Het beroep is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens en openbaar gemaakt op 7 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.235 en NL23.237

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Moldavische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
[naam], eiseres,
geboren op [geboortedatum] ,
van Moldavische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam],
geboren op [geboortedatum] ,
van Moldavische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
[naam],
geboren op [geboortedatum] ,
van Moldavische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
[naam],
geboren op [geboortedatum] ,
van onbekende nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(hierna tezamen: eisers)
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Procesverloop

Bij besluiten van 3 januari 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. De verzoeken om een voorlopige voorziening staan geregistreerd onder de zaaknummers NL23.236 en NL23.238. Hierop wordt bij aparte uitspraken beslist.
Op 11 januari 2023 hebben eisers gronden ingediend
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd, tezamen met de zaken NL23.236 en NL23.238, op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de onderzoeken ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 20 september 2022 op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening de verzoeken om terugname gedaan bij de Duitse autoriteiten. Duitsland heeft deze verzoeken op 21 september 2022 aanvaard.
2. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voeren daartoe – onder herhaling en inlassing van hun zienswijzen – in beroep het volgende aan. Eisers zijn van oordeel dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met hun specifieke persoonlijke situatie. Eisers hebben in hun zienswijzen concreet en specifiek gewezen op passages uit het AIDA Country Report: Germany – 2021 Update van 21 april 2022 (AIDA-rapport). Eisers zijn van oordeel zijn dat er aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de procedure en opvang bestaan. Verweerder heeft in dit kader niet kunnen volstaan met een verwijzing naar rechtspraak waarin niet concreet en specifiek naar passages wordt verwezen. Verder wijzen eisers op een drietal medische stukken waaruit blijkt dat de dochter van eisers scoliose heeft en dat zij hiervoor op 7 februari 2023 een afspraak heeft gehad bij de polikliniek orthopedie in het ziekenhuis in Leeuwarden. Eisers voeren aan dat verweerder had moeten onderzoeken of er sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn, dan wel een situatie zoals bedoeld in het arrest C.K. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127). Bij dit onderzoek dienen volgens eisers de in de zienswijzen omschreven gebreken in de opvang een rol te spelen.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Eisers zijn daarin niet geslaagd. De door eisers aangehaalde passages op pagina’s 65 en 66 van uit het AIDA-rapport zijn van toepassing op een specifiek aantal gevallen die op deze pagina’s ook worden opgesomd. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, zijn Dublinclaimanten geen onderdeel van deze opsomming waardoor de door eisers aangehaalde passages niet van toepassing zijn op hun specifieke situatie als Dublinclaimanten. Voor zover eisers hebben willen wijzen op pagina 53 van het rapport, met een passage die wel ziet op Dublinclaimanten, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat ook hieruit niet volgt dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers hebben met de geschetste gang van zaken met betrekking tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat Duitsland niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat sprake is van dusdanige tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in Duitsland dat de drempel uit het Jawo-arrest (ECLI:EU:C:2019:218) wordt gehaald of overschreden. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er een reële vrees voor (indirect) refoulement is bij overdracht aan Duitsland. Duitsland garandeert met het claimakkoord dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. Bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van hulp, opvang en toegang tot rechtsbijstand, of anderszins, ligt het op de weg van eisers om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Het is niet gebleken dat zij eisers niet effectief zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
3.2.
Verweerder heeft verder geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de criteria uit het arrest C.K. De rechtbank overweegt dat uit het arrest C.K. volgt dat bij de vraag of in de verantwoordelijke lidstaat passende medische zorg aanwezig is, het interstatelijke vertrouwensbeginsel een grote rol speelt. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, bestaat er volgens dit beginsel een sterk vermoeden dat asielzoekers in de lidstaten die gebonden zijn aan de Opvangrichtlijn passende medische zorg ontvangen. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat dit niet het geval is. Verder volgt uit het arrest C.K. dat het aan eisers is om met medische stukken aan te tonen dat hun overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van hun medische situatie inhoudt, in het onderhavige geval de medische situatie van de oudste dochter. Eisers hebben drie medische stukken overgelegd waaruit volgt dat de dochter van eisers scoliose heeft en dat zij hiervoor op 7 februari 2023 een afspraak heeft gehad bij de polikliniek orthopedie. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers hiermee niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in het arrest C.K.
3.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in wat eisers naar voren hebben gebracht, ook in samenhang bezien, in redelijkheid geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig heeft hoeven achten die maken dat de overdracht van eisers van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de behandeling van de aanvraag van eisers op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, aan zich had moeten trekken.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.