In deze zaak hebben verzoekers, allen van Congolese nationaliteit, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekers stelden dat verweerder niet tijdig had beslist op hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die op 21 september 2021 was ingediend. In het besluit van 27 december 2022 heeft verweerder de mvv-aanvraag van verzoekers afgewezen. Na deze afwijzing hebben verzoekers hun beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekers, wat aanleiding gaf om het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toe te wijzen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verzoekers zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht, waardoor verweerder niet verplicht is om griffierecht te vergoeden.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat verweerder de proceskosten van verzoekers moet vergoeden, en de berekening van deze kosten is uitgevoerd volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door rechter mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier P.W. Karsowidjojo, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.