In deze zaak heeft eiser op 7 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 17 januari 2022 was ingediend. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een besluit heeft genomen. Eiser heeft verweerder op 22 augustus 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen voordat eiser beroep heeft ingesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze termijn na te leven, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft ook verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.