Overwegingen
1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiseres heeft op 14 december 2012 haar eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 18 september 2014 is de aanvraag afgewezen. De opvolgende aanvraag van eiseres van 26 september 2018 is bij besluit van 28 september 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond. Beide besluiten staan in rechte vast.
3. Op 28 september 2020 heeft eiseres opnieuw een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vwbedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 28 maart 2021 een beslissing had moeten nemen.
4. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een besluit op de aanvraag is genomen. Eiseres heeft verweerder op 8 juli 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Deze ingebrekestelling is door verweerder op 12 juli 2022 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken, zonder dat alsnog een besluit door verweerder is genomen, voordat eiseres beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
5. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen alsnog een besluit te nemen op haar aanvraag en te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiseres verbeurt voor elke dag dat de gestelde beslistermijn wordt overschreden.
6. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
7. Zoals de Afdelingheeft overwogen, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt.De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag passend (het 8+8-weken model).
8. De rechtbank stelt vast dat van eiseres nog geen gehoor is afgenomen naar aanleiding van haar laatste asielaanvraag. Verweerder heeft de rechtbank bericht dat eiseres voor de EDTzal worden uitgenodigd, maar dat niet bekend is binnen welke termijn eiseres kan worden gehoord. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig voornoemde uitspraak van de Afdeling, bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag aan eiseres moet bekendmaken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat de staatssecretaris binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
10. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.