ECLI:NL:RBDHA:2023:2796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
NL22.22569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiseres op 4 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 26 mei 2021 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres heeft op 31 augustus 2022 verweerder in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen binnen de gestelde termijn. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd.

Eiseres verzocht de rechtbank om een bestuurlijke boete op te leggen en verweerder op te dragen om binnen acht weken een besluit te nemen op haar asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat verweerder een termijn van zestien weken moet krijgen om een besluit te nemen, waarbij een dwangsom van € 100 per dag kan worden opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22569

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 4 november 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 26 mei 2021.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. [1]

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiseres heeft op 26 mei 2021 haar asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw [2] bedraagt de beslistermijn zes maanden. Bij besluit van 14 juni 2021 heeft verweerder op de asielaanvraag beslist. Op 3 augustus 2021 heeft verweerder het besluit van 14 juni 2021 ingetrokken en daarbij overwogen dat opnieuw op de aanvraag zal worden beslist. Verweerder heeft vervolgens op 19 oktober 2021 gemaakt van de mogelijkheid in het vierde lid om deze termijn te verlengen met ten hoogste negen maanden. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 26 augustus 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de verlengde beslistermijn is verstreken zonder dat een besluit op de aanvraag is genomen. Eiseres heeft verweerder op 31 augustus 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Deze is door verweerder op 1 september 2022 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken, zonder dat alsnog een besluit door verweerder is genomen, voordat eiseres beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiseres verzoekt de rechtbank om een bestuurlijke boete op te leggen (de rechtbank begrijpt: bestuurlijke dwangsom), verweerder op te dragen om een besluit te nemen op de asielaanvraag binnen een termijn van acht weken en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
6. Zoals de Afdeling [3] heeft overwogen, [4] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [5] De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag passend (het 8+8-weken model).
7. De rechtbank stelt vast dat van eiseres op 28 november 2021 een gehoor ‘bescherming EU’ is afgenomen, maar dat zij nog niet is gehoord over haar asielmotieven. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen zestien weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiseres bekendmaakt.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [6] volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, [7] zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat de staatssecretaris binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
9. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
10. De Afdeling heeft verder in diezelfde uitspraak geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover het de uitsluiting van bestuurlijke dwangsommen betreft, niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel en evenmin met het gelijkwaardigheidsbeginsel. Dit heeft tot gevolg dat verweerder geen dwangsommen verschuldigd is aan eiseres.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak
het eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit aan
eiseres bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (
honderd euro) verbeurt voor
elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500 (
zevenduizendvijfhonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50
(
vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.In haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
5.Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).
7.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.