In deze zaak heeft eiser op 4 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 29 juni 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft op 14 oktober 2022 verweerder in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat een besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen en verzoekt om vaststelling van verbeurde dwangsommen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat aanvragen binnen een redelijke termijn behandeld moeten worden. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.