In deze zaak heeft eiser op 4 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 20 maart 2022 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat de beslistermijn voor asielaanvragen zes maanden bedraagt, met mogelijke verlenging tot maximaal eenentwintig maanden. De verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, stelde dat eiser onder een besluit- en vertrekmoratorium valt, maar de rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen op de asielaanvraag van eiser.
Eiser heeft verweerder op 6 oktober 2022 in gebreke gesteld, en meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen en een dwangsom te verbinden. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat hij in gebreke blijft.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen zes weken een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.