ECLI:NL:RBDHA:2023:3040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot overdracht onder de Dublinverordening

Op 10 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er voldoende gronden zijn voor de veronderstelling dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. De vreemdeling had eerder een asielaanvraag ingediend in Duitsland, die was afgewezen, en hij was overgedragen aan Spanje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voldoende voortvarendheid heeft getoond in de procedure en dat er zicht is op een overdracht binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5160

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Tevens is daar een tolk verschenen. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Verweerder heeft lichte grond 4e ter zitting laten vallen.
2. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit het Eurodac-systeem volgt dat eiser op 28 oktober 2021 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft eiser verklaard dat zijn aanvraag in Duitsland is afgewezen en dat de Duitse autoriteiten hem hebben overgedragen aan Spanje.
4. Eiser heeft zich ten aanzien van de gronden op het standpunt gesteld dat grond 3b de maatregel niet kan dragen, nu onduidelijk is hoe verweerder heeft vastgesteld dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken. Verder staat eiser niet in de BRP ingeschreven, maar verblijft hij in Ter Apel.
4.1.
De zware en lichte gronden 3a, 3b, 4c en 4d zijn terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Immers heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij inreis in Nederland beschikte over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Verder heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zelf heeft verklaard dat hij de opvang (in Marnewaard) heeft verlaten en dat hij op straat (in Leeuwarden) en bij een vriend heeft geslapen. Verder staat eiser in Nederland niet ingeschreven in de BRP en heeft niet op andere wijze aangetoond over een vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland te beschikken. Daarnaast beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking van het toezicht bestaat vanwege het niet kunnen aantonen van een vaste woon- of verblijfplaats en het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil meewerken aan overdracht, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Zie hiervoor ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674 en 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1667.
6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat er, gelet op de huidige praktijk waarbij het lang duurt voordat op een asielverzoek wordt beslist, op korte termijn geen overdracht te verwachten valt. Hoewel verweerder een claimverzoek heeft verstuurd, moet eiser nog worden gehoord in het kader van de asielprocedure, zal er nog een beslissing moeten worden genomen door verweerder op de asielaanvraag en kan eiser zich hier nog tegen verzetten.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft op dag drie een eerste overdrachtshandeling verricht, namelijk een vertrekgesprek op 21 februari 2023. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder conform de termijn uit artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening een claimverzoek heeft verstuurd aan de Spaanse autoriteiten, namelijk op 23 februari 2023. De Spaanse autoriteiten hebben dit claimverzoek diezelfde dag afgewezen. Vervolgens heeft verweerder conform de termijn uit artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening, namelijk op 28 februari 2023, een heroverwegingsverzoek aan de Spaanse autoriteiten gestuurd. Verweerder is op het moment van de zitting nog in afwachting van een antwoord. Ten aanzien van de stelling dat eiser in het kader van zijn asielaanvraag nog niet is gehoord, heeft verweerder ter zitting toegelicht dat in het systeem (Indigo) geen asielaanvraag bekend is. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment echter geen aanknopingspunten bestaan dat er geen overdrachtsbesluit zal worden genomen. Eiser valt onder de Dublinverordening en verweerder werkt voortvarend aan de overdracht, zodat er geen aanknopingspunten bestaan dat de overdracht uiteindelijk geen doorgang zal vinden.
7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.