In deze zaak heeft eiser op 19 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 10 maart 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft verweerder op 18 september 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat het beroep is ingesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak eiser moet horen over zijn asielmotieven en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen, in totaal binnen zestien weken na de uitspraak. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.