ECLI:NL:RBDHA:2023:3043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL22.21237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 19 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 10 maart 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft verweerder op 18 september 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat het beroep is ingesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.

De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak eiser moet horen over zijn asielmotieven en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen, in totaal binnen zestien weken na de uitspraak. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21237

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 19 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 10 maart 2021.
Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 10 maart 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 10 september 2021 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat er een beslissing op eisers asielaanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 18 september 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
4. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen zo spoedig mogelijk alsnog een besluit te nemen en verweerder een dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven.
5. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit.
6. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juli 2020 [1] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijk termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van een andere beslistermijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt dus geen nadere beslistermijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekendmaken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken-model) passend.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser een aanmeldgehoor heeft gehad op 20 maart 2021. Op 20 april 2021 heeft eiser correcties en aanvullingen ingediend. In het gehoor is nog niet ingegaan op eisers asielmotieven. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden eiser moet horen over zijn asielmotieven en binnen acht weken daarna zijn besluit aan eiser bekendmaakt, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [2] volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND onverbindend is voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat de bestuursrechter ook in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit grond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat verweerder binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
9. De rechtbank zal om deze reden bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizend vijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.