Overwegingen
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op de circular letter van Italië van 5 december 2022. Italië geeft daarin aan dat er geen opvangplekken zijn voor Dublinterugkeerders. Eiser meent dat het hier gaat om een systematische tekortkoming in de opvangvoorzieningen van Italië. Verweerder kan
daarom niet zonder nadere motivering concluderen dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Eiser verwijst hiertoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 29 december 20221 en zittingsplaats Roermond, van 30 januari 20232. Verder verwijst eiser naar het AIDA-rapport van 20 mei 2022 en het arrest M.S.S. t. België en Griekenland van 21 januari 20113. Voorts wijst eiser op de negatieve houding van de Italiaanse autoriteiten richting asielzoekers en op zijn persoonlijke ervaringen waarbij dat beeld van de Italiaanse autoriteiten wordt bevestigd.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat niet aan de vaststelling van Italië als verantwoordelijk land voor de asielaanvraag van eiser in de weg staat. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 augustus 20224 en de uitspraak van 18 november 20225. Verder wijst verweerder erop dat in het bericht van Italië van 4 januari 2023 wordt gevraagd om alle overdrachten opnieuw in te plannen voor de maand februari. Ter zitting wordt toegelicht dat Italië op 27 januari 2023 heeft verzocht om de eerste week van februari alle overdrachten op te schorten. Dit geeft volgens verweerder de tijdelijkheid van de situatie weer.
Het oordeel van de rechtbank
4. De circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse overheid vermeldt het volgende:
“
Request for temporary suspension of transfers to Italy
This is to inform you that due to suddenly appeared technical reasons related to unavailability of reception facilities Member States are requested to temporarily suspend transfers to Italy from tomorrow, with the exception of cases of family-reunification of unaccompanied mirrors.
Further and more detailed information regarding the duration of the suspension will follow.”
Het bericht van de Italiaanse autoriteiten van 4 januari 2023 vermeldt het volgende:
We kindly ask you to CANCEL ALL TRANSFERS scheduled for January and reschedule them from February on, hoping that things improve in the meantime.
As communicated by our Head of Office in the circular letter sent to your Offices on 05.12.2022, due to the intense arrivals by both sea and land, there is a severe scarcity of reception facilities.
3 ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
Unfortunately, the situation has not changed, therefore transfers to Italy are not allowed yet. All the scheduled transfers are to be considered cancelled, unless you receive new communications from our side (…).”
5. De rechtbank stelt vast dat Italië in deze circular letter te kennen heeft gegeven vanaf 5 december 2022 niet te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn voor wat betreft Dublinterugkeerders, behoudens de gemaakte uitzondering voor gezinshereniging voor alleenstaande minderjarigen. Italië geeft in de circular letter van 5 december 2022 geen inhoudelijke toelichting over de oorzaak van het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen en op welke termijn verwacht wordt dat deze weer beschikbaar komen. Dit is ook niet anders in het bericht van 4 januari 2023, wat geen circular letter betreft, maar een niet-ondertekend bericht via “DubliNet”. Het bericht van 27 januari 2023 dat verweerder op zitting heeft toegelicht geeft ook geen inhoudelijke toelichting over de oorzaak, noch over de duur van het achterliggende probleem. Daarnaast heeft de Europese Commissie op 20 december 2022 Italië verzocht om weer Dublinoverdrachten te accepteren. Hier is tot zover bekend nog geen antwoord op gekomen van de Italiaanse autoriteiten. Verweerder heeft desgevraagd geen inhoudelijke toelichting kunnen geven op de feitelijke problemen die aan de circular letter van 5 december 2022 ten grondslag liggen en de verwachte duur daarvan en evenmin over de periode waarvoor het verzoek van Italië nog te gelden heeft.
6. Het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen merkt de rechtbank niet aan als een feitelijk overdrachtsbeletsel. Van een feitelijk overdrachtsbeletsel is sprake als de overdracht zelf niet kan worden uitgevoerd, zoals het geval was in de periode van de COVID-pandemie. In het geval van eiser kan de overdracht op dit moment niet plaats vinden wegens het ontbreken van opvangvoorzieningen. De overdracht aan Italië kan immers niet plaatsvinden omdat deze als gevolg zou hebben dat eiser na overdracht wordt blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
7. Het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verweerder, net als de andere lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle andere lidstaten het Unierecht en, met name, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.6 De rechtbank overweegt dat de Afdeling in verschillende uitspraken die gaan over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.7 Een vergelijkbaar oordeel is gegeven door het EHRM8 in het arrest in de zaak M.T. tegen Nederland9 van 23 maart 2021 en in het arrest van 27 mei 2021 in de zaak A.B. tegen Finland.10 Het is in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan
6 Zie punt 81 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
8 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
9 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
10 ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
Italië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Italiaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM11 en artikel 4 van het Handvest12 strijdige behandeling. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.13
8. In het geval van eiser kan de overdracht op dit moment niet plaatsvinden vanwege het ontbreken van opvangvoorzieningen. De overdracht aan Italië kan niet plaatsvinden omdat deze als gevolg zou hebben dat eiser na overdracht het reële risico loopt te worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
9. Naar het oordeel van de rechtbank moet naar de huidige stand van zaken worden geoordeeld dat eiser met verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022 aannemelijk heeft gemaakt dat er thans in Italië een ernstig tekort aan opvang is. Nadien is geen informatie bekend geworden die inhoudt dat en wanneer er weer toereikende opvang zal zijn, en of en hoe daaraan gewerkt wordt. Onder deze omstandigheden ligt de bewijslast voor de stelling dat toch van toereikende opvang kan worden uitgegaan bij verweerder. Verweerder heeft zijn stelling dat sprake is van een tijdelijk en geen systematische tekortkomingen in de opvangvoorzieningen van Italië echter onvoldoende onderbouwd. Dat mogelijk in de toekomst wel weer opvang beschikbaar is en dat in het bestreden besluit louter de verantwoordelijkheid van de lidstaat wordt vastgesteld, maakt niet dat de beoordeling van de feitelijke situatie in Italië kan worden uitgesteld. Het bestreden besluit bevat immers ook een overdrachtsbesluit en het is de bedoeling van de Dublinverordening dat de rechtsbescherming ook een beoordeling omvat van de feitelijke situatie in de ontvangende lidstaat.14
10. Omdat op dit moment vaststaat dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang kan bieden, kan het niet in behandeling nemen van de aanvraag en het overdrachtsbesluit niet worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. Op dit moment wordt namelijk door verweerder toestemming gegeven om eiser over te dragen naar een lidstaat die geen opvangvoorzieningen kan bieden. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vereiste dat het dient te berusten op een deugdelijke motivering. De beroepsgrond slaagt.
11. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen verdere bespreking.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige
11 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
12 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
13 Zie punt 91 tot en met 93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
14 Zie bijvoorbeeld nrs. 19 en 39 considerans van de Dublinverordening.
en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).