ECLI:NL:RBDHA:2023:3114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
23-895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen lasten onder dwangsom voor stallen voertuigen in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres afgewezen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, dat op 12 december 2022 was genomen. Dit besluit hield in dat eiseres en andere gebruikers van percelen aan de [adres] [nummer] te [plaats] lasten onder dwangsom opgelegd kregen vanwege het stallen van voertuigen, voertuigwrakken en onderdelen van voertuigen in strijd met het geldende bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door de lasten op te leggen, aangezien de situatie op de percelen in strijd is met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen concreet zicht op legalisering van de huidige situatie bestaat en dat handhavend optreden niet onevenredig is. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/895 en SGR 23/625
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, het college

(gemachtigde: P. Debipersad, werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen het besluit van het college van 12 december 2022 over de opgelegde lasten onder dwangsom in verband met het stallen van voertuigen, voertuigwrakken en (onder)delen van voertuigen op de percelen [adres] [nummer] te [plaats] . Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1
Met het besluit van 4 mei 2021 (het primaire besluit) heeft het college
[A] , [B] en [eiseres] - zijnde de gebruikers van de percelen –
3 lasten onder dwangsom opgelegd in verband met het stallen van voertuigen, voertuigwrakken en (onder)delen van voertuigen op de percelen.
1.2
Met het bestreden besluit van 12 december 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.3
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres vergezeld van [A] , de gemachtigde van het college, vergezeld van [C] en [D] .

Totstandkoming van het besluit

2. Op 28 december 2020 en op 9 januari 2021 heeft de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) anonieme verzoeken om handhaving ontvangen van omwonenden over het gebruik van de percelen gelegen aan de [adres] [nummer] te [plaats] .
2.1
Op 12 februari 2021 en 14 april 2021 hebben toezichthouders van de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) controles uitgevoerd op de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] gelegen aan de [adres] [nummer] te [plaats] (de percelen). Hierbij is geconstateerd dat op de percelen diverse voertuigen staan die volgens de Dienst Wegverkeer (RDW) zijn geschorst. Deze voertuigen mogen niet worden gebruikt op de openbare weg en zijn gestald op de percelen. Ook staan er diverse voertuigen op de percelen, die niet in eigendom zijn van de gebruikers van de percelen en zijn autowrakken en/of -onderdelen op de percelen opgeslagen.
2.2
Met het primaire besluit heeft het college de gebruikers van de percelen gelast om binnen 2 maanden:
- geschorste voertuigen, waaronder de geschorste voertuigen met kentekens [kentekennummers] , die op de percelen worden gestald, te verwijderen en verwijderd te houden;
- voertuigen die niet in eigendom van de gebruikers van de percelen zijn, waaronder het voertuig met kenteken [kenteken] , en die op de percelen worden gestald, te verwijderen en verwijderd te houden;
- voertuigwrakken, dan wel (onder)delen van voertuigen, waaronder de groene bus, de witte bus, de oranje kever, de rode Audi en de graafmachine die op de percelen worden opgeslagen en/of gestald, te verwijderen en verwijderd te houden, bij gebreke waarvan de gebruikers van de percelen per overtreding (per week) een dwangsom van € 500,- per constatering kunnen verbeuren tot een maximum van € 2.000,-.
In dit besluit heeft het college overwogen dat het stallen van voertuigen, die zijn geschorst en/of het stallen van voertuigen die eigendom zijn van derden en/of het opslaan van autowrakken en/of delen van voertuigen op de percelen in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 3.1 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.3
Met de beslissing op bezwaar van 12 december 2022 (het bestreden besluit) heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de Regionale commissie bezwaarschriften (de commissie) van 12 oktober 2022, het primaire besluit in stand gelaten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De voorzieningenrechter gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1
Met het besluit van 15 juli 2019 heeft het college [A] gelast om binnen twee maanden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel [adres] [nummer] te [plaats] te beëindigen en beëindigd te houden.
4.2
Met het besluit van 25 mei 2020 heeft het college het bezwaar van de gebruikers van de percelen ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college bepaald dat [A] binnen twee weken nadat dit besluit is verzonden de auto’s en auto-onderdelen moet verwijderen en verwijderd moet houden van zijn perceel.
4.3
De gebruikers van de percelen hebben tegen het besluit van 25 mei 2020 beroep ingesteld [1] . Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen [2] .
4.4
Met de uitspraak van 1 december 2020 [3] heeft de voorzieningenrechter dit beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 mei 2020 vernietigd, het primaire besluit herroepen, omdat noch in het primaire besluit noch in het besluit van 25 mei 2020 de te nemen herstelmaatregelen voldoende duidelijk waren omschreven. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Verder heeft de voorzieningenrechter in deze uitspraak overwogen dat, gelet op de bevindingen van de toezichthouder, het college op goede gronden heeft geconstateerd dat het in geding zijnde perceel niet wordt gebruikt voor de uitoefening van een bollenteeltbedrijf als bedoeld in artikel 3 van de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het gebruik van het perceel is dus in strijd met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was het college dan ook bevoegd, en volgens vaste rechtspraak in beginsel verplicht, om handhavend op te treden.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
5. Eiseres voert aan dat in het bestreden besluit in het geheel niet is ingegaan op hetgeen in haar bezwaarschrift naar voren is gebracht.
5.1
Deze stelling volgt de voorzieningenrechter niet. In het advies van de commissie van 12 oktober 2022, dat het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is immers ingegaan op de bezwaargrond van eiseres dat niet langer sprake is van een overtreding. Daarnaast zijn in dit advies overwegingen gewijd aan het stallen van voertuigen op de percelen, hetgeen eiseres ook in de bezwaargronden heeft benoemd. Deze grond slaagt daarom niet.
6. Daarnaast bestrijdt eiseres dat zij in overtreding is. Zij voert hiertoe aan dat de grond rondom de bedrijfswoning - waar de voertuigen staan - mag worden gebruikt voor privédoeleinden, analoog aan de regels die gelden voor een plattelands- of een burgerwoning.
6.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gesteld noch gebleken dat de op
12 februari 2021 en 14 april 2021 uitgevoerde controles, die het college aan het primaire besluit ten grondslag heeft gelegd, voor onjuist moeten worden gehouden.
6.2
Gelet hierop en op hetgeen in de uitspraak van de voorzieningenrechter van
1 december 2020 is overwogen, staat vast dat de percelen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in combinatie met artikel 3 van de regels van het bestemmingsplan “Buitengebied 2015” worden gebruikt en dat het college daarom bevoegd is, en volgens vaste rechtspraak in beginsel verplicht, om handhavend op te treden.
De stelling van eiseres dat inmiddels een aantal voertuigen is verplaatst naar een loods elders, die zij ter zitting naar voren heeft gebracht, maakt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders.
Overigens blijkt uit de verbeelding van dit bestemmingsplan dat - anders dan eiseres stelt - ter plaatse noch de aanduidingen “bedrijfswoning” of “specifieke vorm van wonen - plattelandswoning” gelden, noch op de percelen een woonbestemming rust, zodat zij daar ook geen rechten aan kan ontlenen.
6.3
In deze procedure ligt dan ook uitsluitend ter beoordeling voor of concreet zicht op legalisering bestaat en daarnaast of handhavend optreden in dit geval onevenredig is.
6.4
In het bestreden besluit heeft het college in dit kader overwogen dat is onderzocht of de strijdige situatie kan worden gelegaliseerd. Binnen dit bestemmingsplan zijn geen afwijkingsregels opgenomen op grond waarvan het strijdig gebruik kan worden toegestaan. Ook de “Beleidsregels planologische afwijkingen Noordwijk 2020 (kruimelgevallen)”, die op 10 december 2020 in werking zijn getreden, bieden geen afwijkingsmogelijkheden waardoor het huidige gebruik van de percelen kan worden gelegaliseerd of de percelen een andere bestemming kunnen krijgen. De percelen behoren namelijk tot het gebied waarop de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2016 (hierna: ISG 2016) van toepassing is. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid aangegeven voor het Greenportgebied. Behoud van het eerste klas bollenareaal is als één van de speerpunten opgenomen in de ISG 2016. Zeker gezien de ligging van de percelen, aaneengesloten aan percelen met een zelfde bestemming, wordt ander gebruik niet wenselijk geacht, aldus het college.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om deze motivering van het college niet te volgen. Van concreet zicht op legalisering is dan ook geen sprake.
6.5
Verder is in het primaire besluit overwogen dat handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is en dat er dan ook geen reden is om van handhaving af te zien. Eiseres heeft dit standpunt in bezwaar en beroep niet bestreden, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken is van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt en de gebruikers van de percelen alsnog moeten voldoen aan de hen bij het primaire besluit opgelegde lasten. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.zaaknr. SGR 20/4547
2.zaaknr. SGR 20/4545