ECLI:NL:RBDHA:2023:3197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
NL22.2945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenveroordeling in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekster, een Albanese nationaliteit, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel 'familie en gezin' ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na het indienen van bezwaar op 10 februari 2022, werd het bezwaar op 7 november 2022 gegrond verklaard, waarna verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening niet het gevolg was van een onrechtmatigheid aan de zijde van de Staatssecretaris, en dat de nieuwe feiten die tijdens de bezwaarfase naar voren zijn gekomen niet als een tegemoetkoming konden worden beschouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier P.W. Karsowidjojo, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2945

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoekster

v-nummer: [nummer]
geboren op [geboortedatum]
van Albanese nationaliteit
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 26 januari 2022 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend op 10 februari 2022 en op 22 februari 2022 een voorlopige voorziening gevraagd
Bij besluit van 7 november 2022 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft gereageerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Genoemde bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing wanneer een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken. Dit geldt mitsdien ook voor artikel 7:15 van de Awb.
3. Verweerder heeft in het besluit van 7 november 2022 aangegeven geen aanleiding te zien om de proceskosten te vergoeden. Verweerder stelt zich, verwijzend naar artikel 7:15, tweede lid van de Awb, op het standpunt dat de intrekking niet het gevolg is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarbij stelt verweerder dat de herroeping heeft plaatsgevonden in verband met feiten en omstandigheden die pas tijdens de bezwaarfase naar voren zijn gekomen.
4. Van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is sprake als het bestuursorgaan een in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het verzoekschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit inhouden. De rechtbank stelt vast dat verzoekster tijdens de bezwaarfase op 12 april 2022 heeft aangetoond te voldoen aan de inkomenseis door een afschrift van de arbeidsovereenkomst van referent in te sturen. Tevens heeft verzoekster op 22 mei 2022 een verklaring van een orthopedagoog met betrekking tot de situatie van de dochter van referent heeft overlegd. De rechtbank is van oordeel dat deze nieuwe feiten en omstandigheden pas tijdens de bezwaarfase naar voren zijn gebracht. Het besluit van 7 november 2022 is daarom geen tegemoetkoming als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb.
5. Bij het verzoek om proceskostenveroordeling heeft verzoekster gesteld dat ten onrechte geen schorsende werking is verbonden aan het bezwaarschrift. De rechtbank merkt hierbij op dat aan het indienen van het bezwaarschrift geen schorsende werking verbonden is. Zoals in het besluit van 26 januari 2022 staat is de schorsende werking verbonden aan de voorlopige voorziening.
6. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.