ECLI:NL:RBDHA:2023:3233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
SGR 22/1043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de definitieve berekening van zorgtoeslag en toetsingsinkomen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de hoogte van de zorgtoeslag en het toetsingsinkomen. Eiser had in 2017 een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend, die in 2020 werd goedgekeurd. De nabetaling van de uitkering over de jaren 2017 tot en met 2019 werd in 2020 gedaan, wat resulteerde in een geregistreerd inkomen van € 44.232,- voor de zorgtoeslag van 2020. Eiser was het niet eens met de definitieve berekening van de zorgtoeslag, die op € 0,- was vastgesteld, en voerde aan dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging had gemaakt bij de terugvordering van de zorgtoeslag. Eiser stelde dat de nabetaling van de uitkering als 'papieren inkomen' moest worden beschouwd, omdat het bedrag was besteed aan leningen van zijn kinderen. Verweerder daarentegen stelde dat het geregistreerde inkomen in de Basisregistratie Inkomen (BRI) leidend was en dat er geen grond was om van dit bedrag af te wijken. Tijdens de zitting bleek dat partijen het eens waren over de hoogte van het verzamelinkomen, waardoor deze kwestie niet verder werd besproken. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser ongegrond waren, omdat de inspecteur enkel verantwoordelijk was voor de vaststelling van het toetsingsinkomen en niet voor de beslissing tot terugvordering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1043

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T. Kocabas),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Alsemgeest).

Procesverloop

Bij de beschikking definitieve berekening toeslagen van 10 september 2021 (het primaire besluit) is de zorgtoeslag van eiser voor het jaar 2020 definitief vastgesteld op € 0,- op basis van een geregistreerd inkomen van € 44.232,-.
Bij besluit van 28 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het geregistreerde inkomen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 26 april 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 14 december 2017 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. De gemeente Zoetermeer heeft deze aanvraag na een eerdere afwijzing, in 2020 alsnog goedgekeurd met ingang van 14 december 2017. De nabetaling van de uitkering over de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden in 2020. De uitbetaling van de uitkeringen in 2020 heeft de gemeente Zoetermeer opgenomen in haar jaaropgave, zodat dit bedrag is geregistreerd als belastbaar loon 2020 in de Basisregistratie Inkomen (BRI).
1.1
De nabetaling van de uitkeringen over de jaren 2017 tot en met 2019 bedroeg
€ 12.460,- per persoon. Dit bedrag plus de bruto bijstand over 2020 (€ 9.656,-) geeft samen
€ 22.116,- per persoon. Omdat van eiser geen aangifte inkomstenbelasting over 2020 bekend was, is de inspecteur uitgegaan van het laatst belastbare loon over 2020 zoals dat stond geregistreerd in de BRI. Dit heeft ertoe geleid dat bij de berekening van de zorgtoeslag rekening is gehouden met een gezamenlijk inkomen van eiser en zijn partner van € 44.232,-.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft in het kader van de terugvordering ten onrechte nagelaten om een belangenafweging te maken. Eiser verwijst in dat kader naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 23 oktober 2019 [1] . De nabetaling die eiser heeft ontvangen uit de uitkering is direct uitgegeven aan de leningen die zijn kinderen aan hem hebben verstrekt in de periode van december 2017 tot maart 2020 om te overleven. De ontvangen uitkering is daarom “papieren inkomen”. Feitelijk had hij € 7.332,- aan besteedbaar inkomen per persoon, wat tot een verzamelinkomen van € 14.464,- had moeten resulteren. Terugvordering is in het geval van eiser daarom onevenredig.
Wat vindt verweerder in beroep?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht is uitgegaan van een verzamelinkomen van € 44.232,-. In de Awir [2] is, voor zover hier van belang, bepaald dat ter bepaling van de draagkracht het toetsingsinkomen van de belanghebbende in aanmerking wordt genomen. Voor de bepaling van het toetsingsinkomen moet verweerder uitgaan van het inkomen zoals dat staat geregistreerd in de BRI. In de BRI is het laatst bepaalde verzamelinkomen van € 44.232,- opgenomen.
3.1.
Verder stelt verweerder dat de omstandigheid dat eiser en zijn partner feitelijk een lager bedrag te besteden hadden, niet maakt dat verweerder van dat bedrag had moeten uitgaan. Aangezien verweerder niet van de gegevens uit de BRI mag afwijken bestaat er dan ook geen grond om van een lager inkomen uit te gaan. Er is geen mogelijkheid om de nabetalingen van de uitkeringen buiten beschouwing te laten. Verweerder meent dan ook dat terecht is uitgegaan van een verzamelinkomen van € 44.232,-.
3.2.
Tot slot overweegt verweerder dat de belangenafweging in het kader van terugvordering geen gelegenheid is waarin hij bevoegd is te beslissen. Hierover oordeelt namelijk de ontvanger.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Ter zitting is gebleken dat partijen het eens zijn over de inhoud van het verweerschrift. De hoogte van verzamelinkomen is niet langer in geschil. Voor zover eiser beroepsgronden heeft gericht tegen de vaststelling van de hoogte van het toetsingsinkomen, behoeven deze dan ook geen bespreking meer.
4.1.
Ook de beroepsgronden van eiser die gericht zijn tegen de terugvordering, kunnen in deze procedure niet slagen. In deze procedure treedt de inspecteur van de Belastingdienst namelijk als verweerder op. De inspecteur is slechts belast met de vaststelling van de hoogte van het toetsingsinkomen, en is niet bevoegd een standpunt in te nemen over de beslissing tot terugvordering. De rechtbank heeft in deze procedure geen andere mogelijkheid dan de beroepsgronden ongegrond te verklaren.
4.2.
Volledigheidshalve wijst de rechtbank eiser op de derde alinea van het verweerschrift van de inspecteur van 26 april 2022. Daarin staat dat de inspecteur het verzoek om een belangenafweging te maken in het kader van de terugvordering, heeft overgedragen aan de ontvanger en dat de ontvanger heeft aangegeven het verzoek in behandeling te nemen.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.
2.Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen.