ECLI:NL:RBDHA:2023:3279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
NL23.607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en Eurodac-systeem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. E.G. Grigorjan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat dit verzoek heeft aanvaard. Eiser voerde aan dat zijn vingerafdrukken onder dwang zijn afgenomen en dat hij niet voldoende is geïnformeerd over de procedure. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de registratie van eiser in het Eurodac-systeem, waaruit blijkt dat hij op 9 augustus 2022 in Duitsland om internationale bescherming heeft verzocht, als bewijs geldt van zijn asielverzoek. Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd dat deze registratie onjuist is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris op basis van de Eurodac-verordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de juistheid van de registratie in Duitsland. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.607
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.608, op 14 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Vingerafdrukken
2. Eiser voert aan dat in Duitsland ten onrechte is geregistreerd dat hij daar een asielverzoek heeft gedaan. Zijn vingerafdrukken zijn onder dwang afgenomen en eiser is hierbij uitgescholden, uitgekleed en geboeid en niet voldoende geïnformeerd. Dat dit verkeerd is geregistreerd en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, duidt volgens
eiser op een systeemfout in Duitsland. Verweerder kan daarom ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het Eurodac-systeem volgt dat eiser op 9 augustus 2022 in Duitsland om internationale bescherming heeft verzocht. Het referentienummer in het Eurodac-systeem begint met "DE1". Een dergelijke registratie, onder categorie 1, is gelet op artikel 24, vierde lid, gelezen in verbinding met artikel 9, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 603/2013 (Eurodacverordening) gereserveerd voor personen die verzoeken om internationale bescherming. Gezien lijst A van bijlage II bij de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014 geldt een dergelijke registratie als bewijs van een verzoek om internationale bescherming, tenzij de vreemdeling tegenbewijs heeft geleverd als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening..1 Dit tegenbewijs heeft eiser niet geleverd. De enkele verklaring van eiser is hiertoe onvoldoende.
4. De rechtbank overweegt verder dat verweerder heeft mogen wijzen op de registratieplicht die lidstaten hebben op grond van de Eurodacverordening2. Als eiser het niet eens is met de manier waarop zijn vingerafdrukken zijn afgenomen, dan dient hij daarover in Duitsland bij de (hogere) autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat die mogelijkheid er voor eiser niet is, of dat dit bij voorbaat zinloos zou zijn. Verweerder kan ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt met datgene wat naar voren is gebracht dat dat in zijn geval niet kan. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
5. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden redelijkerwijs geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), 28 september 2017, (ECLI:NL:RVS:2017:2625).
2 Verordening (EU) nr. 603/2013.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 februari 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.