Op 2 september 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft op 21 oktober 2022 de asielaanvraag ingewilligd, maar eiser heeft op 8 maart 2023 aangegeven het beroep te handhaven. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris inmiddels een besluit op de asielaanvraag heeft genomen, waardoor eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Eiser kan zich niet verenigen met het besluit van de staatssecretaris omdat er geen bestuurlijke dwangsom is vastgesteld. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat het uitsluiten van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank concludeert dat het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 21 oktober 2022, ongegrond is. Eiser krijgt echter een vergoeding van zijn proceskosten, omdat de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist. De totale vergoeding bedraagt € 418,50, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en het beroep alleen betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.