In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Indiase nationaliteit houder, had op 5 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Het verzoek om voorlopige voorziening werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoeker het vereiste griffierecht van € 184,- niet tijdig had betaald. De griffier had verzoeker in een aangetekende brief van 22 november 2022 de gelegenheid gegeven om het griffierecht binnen twee weken te voldoen, maar verzoeker heeft hier niet aan voldaan.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het niet tijdig betalen van het griffierecht niet verontschuldigbaar was en heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.