ECLI:NL:RBDHA:2023:351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
NL23.28
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een EU-burger en de toepassing van de Terugkeerrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse burger, eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring is gesteld. De maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 11 januari 2023 behandeld in Breda, waarbij eiser, zijn gemachtigde en een tolk aanwezig waren. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat hij de gelegenheid heeft gekregen om Nederland binnen een maand te verlaten. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de maatregel en voerde aan dat de Terugkeerrichtlijn niet op hem van toepassing is, omdat hij een EU-burger is. De rechtbank oordeelde echter dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is op eiser en dat hij de mogelijkheid had om naar andere EU-lidstaten te vertrekken, zoals België, waar hij familie heeft. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

De rechtbank heeft geen onregelmatigheden vastgesteld die de maatregel van bewaring onrechtmatig zouden maken. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 op zitting behandeld in Breda. Met een beeldverbinding hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde en de tolk A.I. Fawzy-Polac. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat deze nodig is in het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
 3
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
En als lichte gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Verweerder heeft bij besluit van 13 juli 2022, aan eiser uitgereikt op 22 augustus 2022, vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en om die reden bepaalt dat eiser Nederland binnen een maand dient te verlaten. Eiser betwist, zo begrijpt de rechtbank, zware grond 3c en voert aan dat geen sprake is van een rechtsgeldig verwijderingsbesluit, nu uit dat besluit niet ondubbelzinnig is gebleken naar welk land hij moet terugkeren. Om die reden heeft hij Nederland nog niet verlaten. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 2 juni 2021 [4] en de daarin besproken arresten van het Hof. [5] Eiser meent dat de inhoud van deze uitspraak over de terugkeer van derdelanders, naar analogie, ook betrekking heeft op burgers van de Europese Unie.
4. De rechtbank volgt eisers standpunt niet. De Terugkeerrichtlijn [6] is niet op hem van toepassing. Er is ook geen reden om de genoemde rechtspraak naar analogie toe te passen. Eiser heeft bij het verwijderingsbesluit immers de gelegenheid gekregen het grondgebied van Nederland binnen een maand te verlaten. Niet is in te zien waarom eiser niet naar andere lidstaten van de Europese Unie, anders dan zijn land van herkomst, had kunnen vertrekken. In dit licht is het niet juist om slechts het land van herkomst van eiser, Polen, te vermelden als land waarheen eiser zou moeten vertrekken. Eiser heeft zelf gesteld dat hij familie heeft in België, waar hij liever naartoe wil. Klaarblijkelijk heeft eiser na uitreiking van het verwijderingsbesluit nagelaten om zich naar België te begeven, ondanks het feit dat hem die mogelijkheid wel werd geboden. De beroepsgrond treft daarom geen doel. Verweerder heeft dan ook terecht de zware grond 3c aan de maatregel ten grondslag gelegd.
Ambtshalve toetsing [7]
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gronden feitelijk juist en kunnen deze de maatregel van bewaring dragen.
6. Ook overigens heeft de rechtbank geen onregelmatigheden vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
7. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ABRvS 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
5.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
6.Richtlijn 2008/115/EG.
7.Zie daarvoor het arrest van het Hof van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.