Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt de vraag of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser in redelijkheid heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. In zijn studententijd is eiser lid geworden van de [Organisatie] (hierna: [Organisatie] ). Hij deed werkzaamheden voor de controlecommissie, hielp bij de organisatie van festiviteiten en gaf les. In september 2018 is eiser naar Europa vertrokken voor zijn studie. Eiser is in augustus of september 2020 gewaarschuwd door een vriend dat hij door de autoriteiten van Ethiopië gezocht werd vanwege zijn betrokkenheid bij de [Organisatie] . In oktober 2020 is eiser teruggekeerd naar Ethiopië om familie te bezoeken. Hij heeft toen nagevraagd of hij daadwerkelijk gevaar liep. Hij heeft daarover contact gehad met een politie-inspecteur die een vriend van hem kende. Eiser heeft hem telefonisch gesproken en vervolgens op 29 november 2020 in persoon. Hij heeft toen de aanklacht tegen hem op de telefoon van de politie-inspecteur gezien. Volgens die aanklacht wordt hij beschuldigd van het voortzetten van zijn activiteiten voor de [Organisatie] in Europa door het inzamelen van geld en het organiseren van leden. Aangezien eiser toen nog een vergunning had in Nederland is hij op 13 december 2020 teruggekeerd naar Nederland. Ongeveer twee weken na zijn vertrek heeft zijn familie een oproep van de politie ontvangen, waarin stond dat eiser werd gezocht. Op 20 september 2021 heeft de familie van eiser opnieuw een oproep van de politie ontvangen. Na afloop van zijn vergunning heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Eiser vreest bij terugkeer naar Ethiopië om gevangen te worden genomen en te worden mishandeld.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) lidmaatschap en activiteiten [Organisatie] (oktober 2015 t/m april 2018);
3) Problemen vanwege lidmaatschap [Organisatie] .
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser kunnen worden gevolgd. Verder vindt de staatssecretaris het lidmaatschap en de activiteiten voor de [Organisatie] in de periode oktober 2015 tot en met april 2018 geloofwaardig. De staatssecretaris vindt het echter niet geloofwaardig dat eiser naar aanleiding van zijn lidmaatschap en activiteiten problemen heeft ondervonden of zal ondervinden met de autoriteiten. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
6. De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de gestelde problemen moet beoordelen. Indien de staatssecretaris tot de conclusie komt dat diverse elementen geloofwaardig zijn, zal de staatssecretaris de aannemelijkheid van de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst zal overkomen en de zwaarwegendheid van de aannemelijke risico’s over wat de vreemdeling bij terugkeer zal overkomen moeten beoordelen.1
1. Dit volgt ook uit Werkinstructie 2014/10 van de staatssecretaris.
Lidmaatschap [Organisatie] na april 2018
7. De staatssecretaris vindt het geloofwaardig dat eiser van oktober 2015 tot en met april 2018 lid is geweest van de [Organisatie] , maar gelooft niet dat hij naar aanleiding daarvan problemen heeft ondervonden in Ethiopië. In dat verband noemt de staatssecretaris dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de vraag of hij al dan niet nog steeds lid is van de [Organisatie] .
8. De rechtbank ziet deze tegenstrijdigheid niet. Hoewel de rechtbank ziet dat eiser in het aanmeldgehoor “nee” heeft geantwoord op de vraag of hij nog lid was, vindt de rechtbank het aannemelijk dat hij dit antwoord in het nader gehoor heeft genuanceerd. In het nader gehoor heeft eiser aangegeven dat hij officieel nog wel lid is, omdat hij zijn lidmaatschap nooit heeft opgezegd. Hij is op papier dus nog lid, maar hij heeft sinds hij in Nederland is geen activiteiten meer ondernomen voor de partij. Dat eiser in de gehoren twijfelt over hoe hij dit “
slapend lidmaatschap” moet duiden, vindt de rechtbank niet onbegrijpelijk.
9. Als onderdeel van de stelling van eiser dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn lidmaatschap van de [Organisatie] verklaart hij dat hij twee keer is opgeroepen door de politie. De tweede oproep overlegt eiser. Over de oproep van de politie overweegt de staatssecretaris dat Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de authenticiteit ervan omdat er onvoldoende betrouwbaar referentiemateriaal beschikbaar is. In het bestreden besluit staat dat de oproep om die reden in het voordeel van eiser meeweegt. Ter zitting nuanceert de staatssecretaris dit standpunt door te stellen dat de oproep niet ten voordele maar ook niet ten nadele van eiser wordt uitgelegd. Volgens de staatssecretaris moet de oproep worden gezien in het licht van de verklaringen die eiser daarover heeft afgelegd, en die verklaringen overtuigen de staatssecretaris niet.
10. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser een originele oproep heeft overgelegd. De staatssecretaris moet dit stuk bij de geloofwaardigheidsbeoordeling betrekken. Volgens de Werkinstructie 2014/10 mag de staatssecretaris het feit dat de authenticiteit van een document niet kan worden vastgesteld bovendien niet ten nadele van de vreemdeling gebruiken.2 De staatssecretaris merkt terecht op dat de oproep in het licht van de verklaringen van eiser moet worden beoordeeld, maar de rechtbank vindt dat uit het bestreden besluit niet blijkt hoe de staatssecretaris dat heeft gedaan. De staatssecretaris zegt dat de oproep in het voordeel van eiser is meegewogen, maar er wordt niet uitgelegd wat voor gewicht dat in de schaal legt. Omdat uit het bestreden besluit verder ook niet volgt dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over (de inhoud van) deze oproep – of de andere oproep – ongeloofwaardig vindt, kan de rechtbank de staatssecretaris niet volgen in zijn oordeel dat de gestelde problemen met de politie ongeloofwaardig zijn. Ook het door de staatssecretaris op zitting ingenomen nadere standpunt, dat inhoudt dat de oproep neutraal is meegewogen, overtuigt de rechtbank niet. Dit komt er immers feitelijk op neer dat de staatssecretaris het document niet meeweegt, en dat is in strijd met het beleid van de staatssecretaris. De rechtbank is van oordeel dat het
bestreden besluit op dit punt een motiveringsgebrek bevat.
Ontmoeting met politie-inspecteur en aanklacht
11. Eiser stelt dat hij een politie-inspecteur heeft bezocht en dat de politie-inspecteur hem inzage heeft gegeven in een aanklacht die tegen eiser is opgemaakt. Eiser zou in Europa geld hebben ingezameld en leden hebben georganiseerd voor de [Organisatie] . De staatssecretaris vindt deze verklaring weinig overtuigend, omdat niet valt in te zien waarom de politie- inspecteur hem geen kopie heeft gegeven van de aanklacht. Ook is niet duidelijk waarop is gebaseerd dat eiser activiteiten voor de [Organisatie] zou hebben georganiseerd in Europa. Van eiser mag worden verwacht dat hij kan verklaren waarom de politie hem voor iets zoekt wat hij niet heeft gedaan.
12. De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit onvoldoende duidelijk blijkt wat de staatssecretaris in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling vindt van de verklaringen van eiser over de ontmoeting met de politie-inspecteur en het geven van inzage in de aanklacht. Of de staatssecretaris de ontmoeting en de tijdens die ontmoeting besproken aanklacht tegen eiser op zichzelf ongeloofwaardig vindt kan de rechtbank uit het bestreden besluit niet afleiden. Dit is wel relevant, want als de staatssecretaris er wel vanuit gaat dat er een aanklacht is en eiser die heeft gezien, dan kan dat mogelijk een ander licht werpen op de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen. Daarbij merkt de rechtbank nog
op dat eiser heeft gezegd dat hij geen activiteiten voor de [Organisatie] heeft georganiseerd in Europa, maar dat dit kennelijk zo wordt aangenomen door de politie. In die zin is het dus ook niet vreemd dat eiser niet meer kan zeggen over de basis van de beschuldiging. Ook op dit punt bevat het bestreden besluit daarom een motiveringsgebrek.
Overige beroepsgronden t.a.v. de geloofwaardigheidsbeoordeling
13. Ten aanzien van de overige beroepsgronden merkt de rechtbank nog het volgende op. De rechtbank volgt verweerder wel in zijn standpunt dat het bevreemdend is dat eiser eind augustus 2020 zou zijn gewaarschuwd door een vriend toen hij terug naar Ethiopië wilde gaan. De staatssecretaris merkt terecht op dat uit de landeninformatie volgt dat het conflict in Ethiopië pas in november 2020 echt oplaait.3 Eiser heeft geen eenduidig antwoord kunnen geven op de vraag waarom hij voor die tijd al gevaar zou lopen terwijl de [Organisatie] pas in mei 2021 door de overheid werd uitgeroepen tot een terroristische organisatie.4 Verder is de rechtbank met de staatssecretaris van oordeel dat eiser summier en vaag heeft verklaard over de aard van de waarschuwing. De rechtbank vindt het daarentegen niet bevreemdend dat als er wel vanuit zou worden gegaan dat eiser is gewaarschuwd, hij in oktober 2020 alsnog is teruggekeerd naar Ethiopië. Eiser geeft zelf aan dat hij de veiligheidssituatie achteraf gezien niet goed heeft inschat omdat het conflict al lange tijd sluimerde en in november 2020 opeens escaleerde. Bovendien was de waarschuwing van de vriend van eiser niet erg concreet. Tot slot vindt de rechtbank het niet vreemd dat eiser pas nadat zijn vergunning was verlopen en duidelijk was dat hij geen verlenging kon krijgen, asiel heeft aangevraagd. De rechtbank begrijpt dat eiser geen noodzaak zag om – terwijl hij een vergunning had – asiel aan te vragen. Daarbij vindt de rechtbank relevant dat nadat eiser al een reguliere
vergunning had, de situatie in Ethiopië in 2020 is gewijzigd en de door eiser gestelde problemen zich voor het eerst in 2020 voordeden.
3 Zie onder andere pagina 6 van het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië van november 2022.
4 Pag. 72 van het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië, november 2022.
14. Zoals hiervoor is overwogen bevat het bestreden besluit op het punt van de geloofwaardigheidsbeoordeling motiveringsgebreken. De staatssecretaris zal daarom een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling moeten maken met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Vervolgens zal de staatssecretaris de zwaarwegendheid van de geloofwaardig bevonden elementen opnieuw moeten toetsen. Daar komt bij dat op de zitting is gebleken dat de staatssecretaris aanleiding ziet tot herbeoordeling van de zaak van eiser, omdat uit het in november 2022 verschenen Algemeen Ambtsbericht Ethiopië blijkt dat de situatie in Ethiopië gewijzigd is ten opzichte van het vorige ambtsbericht. Ook de situatie van (voormalig) [Organisatie] -leden moet daardoor mogelijk in een ander licht worden bekeken. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank nu geen aanleiding om de zwaarwegendheid van de geloofwaardig bevonden elementen uit het bestreden besluit te beoordelen.
15. Wel merkt de rechtbank in het belang van partijen nog op dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de procedure op dit moment aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het begrip ‘fundamentele politieke overtuiging’.5 De rechtbank heeft de verwijzingsuitspraak gelezen en is van oordeel dat die vragen niet zien op de situatie van eiser. In overweging 19 van de verwijzingsuitspraak staat dat de vragen alleen betrekking hebben op de groep vreemdelingen die niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij gedurende hun verblijf in het land van herkomst of gedurende hun verblijf in het land van ontvangst in verband met een nieuw ontwikkelende politieke overtuiging en de activiteiten die zij hebben verricht, in de negatieve aandacht van de actor van vervolging in hun land van herkomst zijn komen te staan. In deze situatie stelt een vreemdeling dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft, omdat hij in het land van ontvangst een politieke overtuiging heeft ontwikkeld en geuit, ook al heeft deze tot nu toe nog niet tot negatieve belangstelling van de autoriteiten in het land van herkomst geleid. Daarvan is bij eiser geen sprake. Hij heeft juist aangegeven dat hij in Nederland geen politieke activiteiten heeft verricht én eiser stelt dat hij al wel in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat.