ECLI:NL:RBDHA:2023:3718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
NL22.20773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ethiopische nationaliteit en lidmaatschap van politieke partij

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, van Ethiopische nationaliteit, heeft op 3 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 7 juli 2022 afgewezen als ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de staatssecretaris het besluit heeft ingetrokken en een nieuw besluit heeft genomen op 6 oktober 2022, dat wederom de aanvraag afwees. De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser is afgewezen. Eiser heeft verklaard dat hij lid was van een politieke organisatie en dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn lidmaatschap. De staatssecretaris vindt echter niet geloofwaardig dat eiser problemen heeft ondervonden in Ethiopië. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de gestelde problemen niet goed heeft beoordeeld en dat er motiveringsgebreken zijn in het bestreden besluit. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de nieuwe situatie in Ethiopië in acht moet worden genomen. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,-.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen en dat er een nieuwe beoordeling van de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van de elementen in de asielaanvraag moet plaatsvinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat de staatssecretaris eerst zelf een nieuwe beoordeling moet maken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20773
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Ethiopische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993. Hij heeft op 3 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft bij besluit van 7 juli 2022 de aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 juli 2022. Tijdens die beroepsprocedure heeft de staatssecretaris het besluit van 7 juli 2022 ingetrokken en medegedeeld dat er een nieuw besluit op de aanvraag van eiser zal worden genomen. Met het bestreden besluit van 6 oktober 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser wederom afgewezen als ongegrond.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, N. Ficdoor als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de vraag of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser in redelijkheid heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. In zijn studententijd is eiser lid geworden van de [Organisatie] (hierna: [Organisatie] ). Hij deed werkzaamheden voor de controlecommissie, hielp bij de organisatie van festiviteiten en gaf les. In september 2018 is eiser naar Europa vertrokken voor zijn studie. Eiser is in augustus of september 2020 gewaarschuwd door een vriend dat hij door de autoriteiten van Ethiopië gezocht werd vanwege zijn betrokkenheid bij de [Organisatie] . In oktober 2020 is eiser teruggekeerd naar Ethiopië om familie te bezoeken. Hij heeft toen nagevraagd of hij daadwerkelijk gevaar liep. Hij heeft daarover contact gehad met een politie-inspecteur die een vriend van hem kende. Eiser heeft hem telefonisch gesproken en vervolgens op 29 november 2020 in persoon. Hij heeft toen de aanklacht tegen hem op de telefoon van de politie-inspecteur gezien. Volgens die aanklacht wordt hij beschuldigd van het voortzetten van zijn activiteiten voor de [Organisatie] in Europa door het inzamelen van geld en het organiseren van leden. Aangezien eiser toen nog een vergunning had in Nederland is hij op 13 december 2020 teruggekeerd naar Nederland. Ongeveer twee weken na zijn vertrek heeft zijn familie een oproep van de politie ontvangen, waarin stond dat eiser werd gezocht. Op 20 september 2021 heeft de familie van eiser opnieuw een oproep van de politie ontvangen. Na afloop van zijn vergunning heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Eiser vreest bij terugkeer naar Ethiopië om gevangen te worden genomen en te worden mishandeld.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1) Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) lidmaatschap en activiteiten [Organisatie] (oktober 2015 t/m april 2018);
3) Problemen vanwege lidmaatschap [Organisatie] .
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser kunnen worden gevolgd. Verder vindt de staatssecretaris het lidmaatschap en de activiteiten voor de [Organisatie] in de periode oktober 2015 tot en met april 2018 geloofwaardig. De staatssecretaris vindt het echter niet geloofwaardig dat eiser naar aanleiding van zijn lidmaatschap en activiteiten problemen heeft ondervonden of zal ondervinden met de autoriteiten. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de gestelde problemen moet beoordelen. Indien de staatssecretaris tot de conclusie komt dat diverse elementen geloofwaardig zijn, zal de staatssecretaris de aannemelijkheid van de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst zal overkomen en de zwaarwegendheid van de aannemelijke risico’s over wat de vreemdeling bij terugkeer zal overkomen moeten beoordelen.1
1. Dit volgt ook uit Werkinstructie 2014/10 van de staatssecretaris.
Geloofwaardigheid
Lidmaatschap [Organisatie] na april 2018
7. De staatssecretaris vindt het geloofwaardig dat eiser van oktober 2015 tot en met april 2018 lid is geweest van de [Organisatie] , maar gelooft niet dat hij naar aanleiding daarvan problemen heeft ondervonden in Ethiopië. In dat verband noemt de staatssecretaris dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de vraag of hij al dan niet nog steeds lid is van de [Organisatie] .
8. De rechtbank ziet deze tegenstrijdigheid niet. Hoewel de rechtbank ziet dat eiser in het aanmeldgehoor “nee” heeft geantwoord op de vraag of hij nog lid was, vindt de rechtbank het aannemelijk dat hij dit antwoord in het nader gehoor heeft genuanceerd. In het nader gehoor heeft eiser aangegeven dat hij officieel nog wel lid is, omdat hij zijn lidmaatschap nooit heeft opgezegd. Hij is op papier dus nog lid, maar hij heeft sinds hij in Nederland is geen activiteiten meer ondernomen voor de partij. Dat eiser in de gehoren twijfelt over hoe hij dit “
slapend lidmaatschap” moet duiden, vindt de rechtbank niet onbegrijpelijk.
Oproepen van de politie
9. Als onderdeel van de stelling van eiser dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn lidmaatschap van de [Organisatie] verklaart hij dat hij twee keer is opgeroepen door de politie. De tweede oproep overlegt eiser. Over de oproep van de politie overweegt de staatssecretaris dat Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de authenticiteit ervan omdat er onvoldoende betrouwbaar referentiemateriaal beschikbaar is. In het bestreden besluit staat dat de oproep om die reden in het voordeel van eiser meeweegt. Ter zitting nuanceert de staatssecretaris dit standpunt door te stellen dat de oproep niet ten voordele maar ook niet ten nadele van eiser wordt uitgelegd. Volgens de staatssecretaris moet de oproep worden gezien in het licht van de verklaringen die eiser daarover heeft afgelegd, en die verklaringen overtuigen de staatssecretaris niet.
10. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser een originele oproep heeft overgelegd. De staatssecretaris moet dit stuk bij de geloofwaardigheidsbeoordeling betrekken. Volgens de Werkinstructie 2014/10 mag de staatssecretaris het feit dat de authenticiteit van een document niet kan worden vastgesteld bovendien niet ten nadele van de vreemdeling gebruiken.2 De staatssecretaris merkt terecht op dat de oproep in het licht van de verklaringen van eiser moet worden beoordeeld, maar de rechtbank vindt dat uit het bestreden besluit niet blijkt hoe de staatssecretaris dat heeft gedaan. De staatssecretaris zegt dat de oproep in het voordeel van eiser is meegewogen, maar er wordt niet uitgelegd wat voor gewicht dat in de schaal legt. Omdat uit het bestreden besluit verder ook niet volgt dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over (de inhoud van) deze oproep – of de andere oproep – ongeloofwaardig vindt, kan de rechtbank de staatssecretaris niet volgen in zijn oordeel dat de gestelde problemen met de politie ongeloofwaardig zijn. Ook het door de staatssecretaris op zitting ingenomen nadere standpunt, dat inhoudt dat de oproep neutraal is meegewogen, overtuigt de rechtbank niet. Dit komt er immers feitelijk op neer dat de staatssecretaris het document niet meeweegt, en dat is in strijd met het beleid van de staatssecretaris. De rechtbank is van oordeel dat het
2 Par. 3.2.1.2.
bestreden besluit op dit punt een motiveringsgebrek bevat.
Ontmoeting met politie-inspecteur en aanklacht
11. Eiser stelt dat hij een politie-inspecteur heeft bezocht en dat de politie-inspecteur hem inzage heeft gegeven in een aanklacht die tegen eiser is opgemaakt. Eiser zou in Europa geld hebben ingezameld en leden hebben georganiseerd voor de [Organisatie] . De staatssecretaris vindt deze verklaring weinig overtuigend, omdat niet valt in te zien waarom de politie- inspecteur hem geen kopie heeft gegeven van de aanklacht. Ook is niet duidelijk waarop is gebaseerd dat eiser activiteiten voor de [Organisatie] zou hebben georganiseerd in Europa. Van eiser mag worden verwacht dat hij kan verklaren waarom de politie hem voor iets zoekt wat hij niet heeft gedaan.
12. De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit onvoldoende duidelijk blijkt wat de staatssecretaris in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling vindt van de verklaringen van eiser over de ontmoeting met de politie-inspecteur en het geven van inzage in de aanklacht. Of de staatssecretaris de ontmoeting en de tijdens die ontmoeting besproken aanklacht tegen eiser op zichzelf ongeloofwaardig vindt kan de rechtbank uit het bestreden besluit niet afleiden. Dit is wel relevant, want als de staatssecretaris er wel vanuit gaat dat er een aanklacht is en eiser die heeft gezien, dan kan dat mogelijk een ander licht werpen op de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen. Daarbij merkt de rechtbank nog
op dat eiser heeft gezegd dat hij geen activiteiten voor de [Organisatie] heeft georganiseerd in Europa, maar dat dit kennelijk zo wordt aangenomen door de politie. In die zin is het dus ook niet vreemd dat eiser niet meer kan zeggen over de basis van de beschuldiging. Ook op dit punt bevat het bestreden besluit daarom een motiveringsgebrek.
Overige beroepsgronden t.a.v. de geloofwaardigheidsbeoordeling
13. Ten aanzien van de overige beroepsgronden merkt de rechtbank nog het volgende op. De rechtbank volgt verweerder wel in zijn standpunt dat het bevreemdend is dat eiser eind augustus 2020 zou zijn gewaarschuwd door een vriend toen hij terug naar Ethiopië wilde gaan. De staatssecretaris merkt terecht op dat uit de landeninformatie volgt dat het conflict in Ethiopië pas in november 2020 echt oplaait.3 Eiser heeft geen eenduidig antwoord kunnen geven op de vraag waarom hij voor die tijd al gevaar zou lopen terwijl de [Organisatie] pas in mei 2021 door de overheid werd uitgeroepen tot een terroristische organisatie.4 Verder is de rechtbank met de staatssecretaris van oordeel dat eiser summier en vaag heeft verklaard over de aard van de waarschuwing. De rechtbank vindt het daarentegen niet bevreemdend dat als er wel vanuit zou worden gegaan dat eiser is gewaarschuwd, hij in oktober 2020 alsnog is teruggekeerd naar Ethiopië. Eiser geeft zelf aan dat hij de veiligheidssituatie achteraf gezien niet goed heeft inschat omdat het conflict al lange tijd sluimerde en in november 2020 opeens escaleerde. Bovendien was de waarschuwing van de vriend van eiser niet erg concreet. Tot slot vindt de rechtbank het niet vreemd dat eiser pas nadat zijn vergunning was verlopen en duidelijk was dat hij geen verlenging kon krijgen, asiel heeft aangevraagd. De rechtbank begrijpt dat eiser geen noodzaak zag om – terwijl hij een vergunning had – asiel aan te vragen. Daarbij vindt de rechtbank relevant dat nadat eiser al een reguliere
vergunning had, de situatie in Ethiopië in 2020 is gewijzigd en de door eiser gestelde problemen zich voor het eerst in 2020 voordeden.
3 Zie onder andere pagina 6 van het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië van november 2022.
4 Pag. 72 van het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië, november 2022.
Zwaarwegendheid
14. Zoals hiervoor is overwogen bevat het bestreden besluit op het punt van de geloofwaardigheidsbeoordeling motiveringsgebreken. De staatssecretaris zal daarom een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling moeten maken met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Vervolgens zal de staatssecretaris de zwaarwegendheid van de geloofwaardig bevonden elementen opnieuw moeten toetsen. Daar komt bij dat op de zitting is gebleken dat de staatssecretaris aanleiding ziet tot herbeoordeling van de zaak van eiser, omdat uit het in november 2022 verschenen Algemeen Ambtsbericht Ethiopië blijkt dat de situatie in Ethiopië gewijzigd is ten opzichte van het vorige ambtsbericht. Ook de situatie van (voormalig) [Organisatie] -leden moet daardoor mogelijk in een ander licht worden bekeken. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank nu geen aanleiding om de zwaarwegendheid van de geloofwaardig bevonden elementen uit het bestreden besluit te beoordelen.
15. Wel merkt de rechtbank in het belang van partijen nog op dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de procedure op dit moment aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het begrip ‘fundamentele politieke overtuiging’.5 De rechtbank heeft de verwijzingsuitspraak gelezen en is van oordeel dat die vragen niet zien op de situatie van eiser. In overweging 19 van de verwijzingsuitspraak staat dat de vragen alleen betrekking hebben op de groep vreemdelingen die niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij gedurende hun verblijf in het land van herkomst of gedurende hun verblijf in het land van ontvangst in verband met een nieuw ontwikkelende politieke overtuiging en de activiteiten die zij hebben verricht, in de negatieve aandacht van de actor van vervolging in hun land van herkomst zijn komen te staan. In deze situatie stelt een vreemdeling dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft, omdat hij in het land van ontvangst een politieke overtuiging heeft ontwikkeld en geuit, ook al heeft deze tot nu toe nog niet tot negatieve belangstelling van de autoriteiten in het land van herkomst geleid. Daarvan is bij eiser geen sprake. Hij heeft juist aangegeven dat hij in Nederland geen politieke activiteiten heeft verricht én eiser stelt dat hij al wel in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat.

Conclusie en gevolgen

16. De staatssecretaris heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de asielaanvraag te nemen. Dit omdat de staatssecretaris eerst zelf een nieuwe geloofwaardigheids- en zwaarwegendheidsbeoordeling zal moeten uitvoeren en zal moeten onderzoeken wat het nieuwe ambtsbericht voor gevolgen heeft voor de asielaanvraag van eiser. Ook draagt de rechtbank niet aan de staatssecretaris op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
5 Zie de verwijzingsuitspraak van de ABRvS van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:505.
17. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor zes weken.
18. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 6 oktober 2022;
  • draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman - Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 februari 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.