ECLI:NL:RBDHA:2023:3732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
NL23.6895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in verband met voedsel- en vochtweigering was geplaatst in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ). De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, de maatregel van bewaring op 2 maart 2023 heeft opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 21 maart 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, ondanks dat de eerste handeling in de asielprocedure pas op de 18e dag na de inbewaringstelling heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht prioriteit heeft gegeven aan het bieden van passende zorg aan eiser, die in het JCvSZ verbleef. De rechtbank heeft ook de vraag beoordeeld of het JCvSZ een speciale inrichting is zoals bedoeld in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in het JCvSZ niet in strijd is met deze richtlijn, en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 maart 2023, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6895

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.M.L.L. Bijloos),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, dat hij reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en op redelijke gronden aangenomen kan worden dat de aanvraag van eiser louter is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000). Voorts heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling (artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000). Ook heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000). Tot slot heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is omdat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn (artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d). Dit is volgens verweerder gebleken uit de feiten en omstandigheden dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 Vw of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Verweerder heeft ter zitting enkel de grondslag dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling (artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000) gehandhaafd en alle andere grondslagen prijsgegeven.
4. Uit de aanbiedingsbrief van verweerder blijkt dat eiser op 5 maart 2023 in verband met voedsel- en vochtweigering is geplaatst in het JCvSZ (Justitieel Centrum voor Somatische Zorg) en op 14 maart 2023 is teruggeplaatst in het DTC (Detentiecentrum Rotterdam).
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting allereerst aangegeven dat zij niet is geïnformeerd over deze uitplaatsing en de reden daarvoor. Eiser heeft in deze periode contact willen opnemen met haar, maar dat is hem niet gelukt. De gemachtigde van eiser heeft zich, desgevraagd, niet op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden de maatregel onrechtmatig maken.
5. De rechtbank overweegt, zoals ook met partijen besproken ter zitting, dat deze gang van zaken onzorgvuldig is. Indien een in bewaring gestelde vreemdeling geplaatst wordt in het DTC en vervolgens de maatregel op een andere locatie verder ten uitvoer wordt gelegd, dient de rechtsbijstandverlener hiervan in kennis te worden gesteld. Dit geldt temeer indien de wijziging van de locatie waar de maatregel ten uitvoer wordt gelegd is gelegen in medische en/of psychische problematiek of, zoals in de onderhavige procedure, in de voedsel- en vochtweigering door de in bewaring gestelde vreemdeling. Een rechtsbijstandverlener dient, in het geval de vreemdeling zich in bewaring en dus in de macht van de autoriteiten, bevindt te allen tijde op de hoogte te zijn van de verblijfplaats van zijn cliënt om invulling aan zijn taken te kunnen geven. Het volstaat niet om te wijzen op de mogelijkheid van de vreemdeling om na de overplaatsing contact op te nemen met zijn gemachtigde en deze zelf te informeren. De rechtbank overweegt dat deze informatieverstrekking aan de gemachtigde de verantwoordelijkheid van de autoriteiten en dus van verweerder is en dit temeer geldt in omstandigheden als aan de orde in de onderhavige procedure, waarbij eiser niet onverkort in staat kan worden geacht om zijn eigen belangen te behartigen door zijn gemachtigde in kennis te stellen van zijn overplaatsing. Eiser heeft overigens getracht contact te zoeken met zijn gemachtigde maar is daarin niet geslaagd. De gemachtigde van eiser heeft tegen deze gang van zaken terecht bezwaar gemaakt. De rechtbank overweegt dan ook dat verweerder zijn “werkprocessen” zo moet inrichten dat de rechtsbijstandverlener onverwijld in kennis wordt gesteld van een voorgenomen en gerealiseerde overplaatsing. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd aangegeven zich niet op het standpunt te stellen dat de maatregel daardoor onrechtmatig moet worden geacht. De rechtbank ziet ook geen aanleiding vanwege deze omstandigheid de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig te achten. Kennelijk is doordat in deze fase van de tenuitvoerlegging van de maatregel geen contact mogelijk is geweest tussen eiser en zijn gemachtigde geen sprake geweest van het niet adequaat kunnen bijstaan van eiser, zodat de rechtbank volstaat met het vaststellen dat het niet standaardmatig in kennis stellen van de rechtsbijstandverlener dat een cliënt wordt overgeplaatst en in de onderhavige procedure het niet in kennis stellen van de gemachtigde van de voedsel- en vochtweigering, onzorgvuldig is.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij in het verleden met stevige verslavingsproblematiek heeft gekampt en daardoor wellicht niet heeft begrepen dat hij eerder een terugkeerplicht heeft gehad. Onder deze omstandigheden is het volgens eiser niet redelijk om aan hem tegen te werpen dat hij niet aan een eerdere terugkeerplicht heeft voldaan, zodat zware grond 3c niet aan de maatregel ten grondslag mag worden gelegd. Dit geldt volgens eiser ook voor de zware grond 3h. Verder heeft eiser een asielaanvraag gedaan, zodat zware grond 3i ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd. De overige gronden worden niet betwist.
De rechtbank overweegt dat ter motivering van de zware gronden het volstaat als uit de maatregel kan worden afgeleid deze feitelijk juist zijn. In de maatregel is ter motivering van zware grond 3c vermeld dat op 07 februari 2020 aan eiser een terugkeerbesluit is uitgereikt met een vertrektermijn van 0 dagen. Eiser heeft niet betwist dat dit terugkeerbesluit is genomen en ook aan hem is uitgereikt. De stelling dat eiser al die tijd niet heeft begrepen wat de strekking van dit besluit is en wat de gevolgen zijn van het niet zelfstandig voldoen aan de terugkeerplicht, doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af en is bovendien slechts geopperd en niet onderbouwd. Het is aan eiser om zorg te dragen dat hij de jegens hem genomen besluiten en de opgelegde verplichtingen “begrijpt”. Indien hij dat nalaat en daarom niet zou onderkennen dat hij geen rechtmatig verblijf heeft en een vertrekplicht heeft, volgt hieruit, een onttrekkingsrisico. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet. Eiser heeft wel terecht aangevoerd dat het aangeven niet te willen terugkeren niet aan de maatregel ten grondslag gelegd kan worden. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend dus er moet nog worden vastgesteld of aan eiser een (hernieuwde) terugkeerplicht wordt opgelegd. Door de asielaanvraag is het terugkeerbesluit dat eerder is opgelegd geschorst, zodat eiser ten tijde van opleggen van de maatregel geen “verplichting tot terugkeer” heeft en de grond dus feitelijk onjuist is. De rechtbank overweegt voorts dat zware grond 3i feitelijk onjuist is, althans niet deugdelijk is gemotiveerd dat eiser tot ongewenst vreemdeling is verklaard, dan wel aan hem een inreisverbod is uitgevaardigd met de toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw. In de maatregel is namelijk ter motivering van deze grond overwogen dat “aan betrokkene met toepassing van
artikel 66a, eerste dan wel tweede lid, Vween inreisverbod is opgelegd”. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden niet heeft betwist en de rechtbank overweegt dat verweerder de overige gronden terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. De gronden die terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, kunnen de maatregel in beginsel dragen.
7. Eiser heeft tot slot aangegeven dat hij tijdens de ophouding en in het vertrekgesprek in de Engelse taal is gehoord, maar dat hij deze taal onvoldoende beheerst en dat alle gesprekken die verweerder met hem voert met een tolk in de Arabische taal moeten plaatsvinden. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel in de Arabische taal is gehoord. In het proces-verbaal van de ophouding is vermeld dat eiser niet is gehoord maar dat hem wel enkele mededelingen zijn gedaan in de Engelse taal en dat “betrokkene dan wel verbalisant voldoende Engels spreekt om dit uit te leggen”. De rechtbank heeft geen reden om hier aan te twijfelen, waarbij de rechtbank er overigens van uit gaat dat bedoeld is dat betrokkene
énverbalisant de Engelse taal voldoende spreken. In het vertrekgesprekverslag is vermeld dat het gesprek gevoerd is in de Engelse taal, welke betrokkene in voldoende mate beheerst. Ook ten aanzien van deze mededeling van de regievoerder heeft de rechtbank geen aanwijzingen dat deze niet juist is. Dat de Engelse taal niet de moedertaal van eiser is en dat eiser in het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel en ter zitting wel gesproken heeft via een tolk in de Arabische taal betekent niet dat sprake is van gebreken die de maatregel onrechtmatig maken.
8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank overweegt voorts ambtshalve het navolgende.
9. Verweerder is gehouden voldoende voortvarend te handelen tijdens een inbewaringstelling. Zoals de rechtbank vaker heeft overwogen vindt de beoordeling of verweerder aan deze verplichting heeft voldaan plaats op grond van de beoordeling van de
concrete feiten en omstandighedenin de betreffende procedure en kan niet worden uitgegaan van een bepaald aantal dagen die in elke procedure als maatstaf kan worden aangelegd. De maatregel is opgelegd op 2 maart 2023 en op 15 maart 2023 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden. Eiser is in bewaring gesteld op de zogenoemde “asielgrondslag”. De rechtbank betrekt het vertrekgesprek niet bij de beoordeling of verweerder voldoende voortvarend handelt omdat eiser op dit moment geen vertrekplicht heeft. In het verslag van dit vertrekgesprek is weergegeven dat eiser is gevraagd of hij bereid is medewerking te verlenen aan terugkeer als zijn asielaanvraag wordt afgewezen en dat aan eiser wordt geadviseerd om serieus na te denken over zijn toekomst en daarbij rekening te houden met een asielafwijzing. De rechtbank merkt dit gesprek, ondanks dat aan eiser ook uitleg is gegeven over “de bewaring, de vertrekprocedure en de asielprocedure”, niet aan als een handeling waaruit blijkt dat de asielaanvraag van eiser met de nodige voortvarendheid plaatsvindt. Op 20 maart 2023 was het gehoor over de asielmotieven van eiser gepland, welk gehoor geen doorgang heeft gevonden omdat eiser blijkens het verslag van niet verschijnen met niemand wilde spreken. Eiser zal, zoals door verweerder ter zitting desgevraagd is toegelicht, een aantal dagen na de behandeling ter zitting wederom worden uitgenodigd om zijn asielmotieven kenbaar te maken en toe te lichten. Dit betekent dat verweerder eerst op 20 maart 2023 de eerste handeling heeft verricht in de asielprocedure, terwijl eiser op 2 maart 2023 in bewaring is gesteld. De rechtbank overweegt dat, gelet op de concrete feiten en omstandigheden, in deze procedure eerst op de 18e dag na de inbewaringstelling de eerste handeling die ziet op de behandeling van de asielaanvraag heeft plaatsgevonden, maar verweerder desondanks niet onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de aanbiedingsbrief blijkt dat eiser voedsel en vocht heeft geweigerd en verweerder eiser op 5 maart 2023 heeft geplaatst in het JCvSZ en op 14 maart 2023 heeft teruggeplaatst. Op 12 maart 2023 heeft in het JCvSZ een gesprek plaatsgevonden tussen het Calamiteiten-team en eiser, op 15 maart 2023 heeft bovengenoemd (vertrek-)gesprek plaatsgevonden en op 20 maart 2023 is eiser in de gelegenheid gesteld om zijn asielmotieven toe te lichten. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder prioriteit heeft gegeven aan het bieden van passende zorg aan eiser en die prioritering is, naar het oordeel van de rechtbank, terecht waarbij de rechtbank overweegt dat de voedsel- en vochtweigering niet zonder meer betekent dat de maatregel moe(s)t worden opgeheven. Dit is, naar het oordeel van de rechtbank, onder meer afhankelijk van de vraag hoe lang de vreemdeling bijzondere zorg behoeft en hoe lang de vreemdeling vanwege de opname en zijn gezondheid niet kan worden gehoord. De maximale duur waarop de vreemdeling op de asielgrondslag in bewaring kan worden gehouden is hierbij niet zonder meer de duur dat de bewaring mag voortduren. Ook deze beoordeling zal moeten worden verricht op basis van concrete feiten en omstandigheden De rechtbank concludeert dan ook, na een ambtshalve beoordeling, dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld en voldoende voortvarendheid betracht.
10. De rechtbank overweegt voorts ambtshalve het navolgende. Zoals hiervoor overwogen is eiser op 5 maart 2023 in verband met voedsel- en vochtweigering geplaatst in het JCvSZ en op 14 maart 2023 teruggeplaatst in het DTC. De maatregel is dus in die periode ten uitvoer gelegd in het JCvSZ. De vraag komt op of het JCvSZ een speciale inrichting is als bedoeld in artikel 16 Terugkeerrichtlijn en de tenuitvoerlegging van de maatregel in het JCvSZ voldoet aan het Unierecht zoals het Hof van Justitie dat onder meer nader heeft geduid in de uitspraak van 10 maart 2022 in de zaak Landkreis Gifhorn (C-519/20, ECLI:EU:C:2022:178). De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5970).
11. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 27 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:270) onder meer het navolgende overwogen:
(…)
De tenuitvoerlegging in het JCvSZ

3. In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij haar stelling wel degelijk heeft onderbouwd. Zij heeft in beroep namelijk aangevoerd dat het JCvSZ geen inrichting voor bewaring is als bedoeld in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn en dat zij daar is opgesloten samen met mensen die strafbare feiten hebben gepleegd. Zij heeft hierbij ook verwezen naar de website van de Dienst Justitiële Inrichtingen. De uitspraak van de rechtbank is daarom onvoldoende gemotiveerd, aldus de vreemdeling.

3.1.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het betoog van de vreemdeling dat zij met strafrechtelijk gedetineerden is ondergebracht in het JCvSZ ook zonder nadere onderbouwing voldoende om te toetsen of de tenuitvoerlegging in overeenstemming was met artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, gelet op het volgende.
3.2.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 2 juli 2020, WM, ECLI:EU:C:2020:511, punten 34 tot en met 39, volgt dat de Terugkeerrichtlijn uitzonderingen toestaat op de algemene regel dat vreemdelingenbewaring in een speciale inrichting ten uitvoer moet worden gelegd als de lidstaat wegens de bijzondere omstandigheden van het geval niet aan die regel kan voldoen.
Uit het arrest van het Hof van 17 juli 2014, Pham, ECLI:EU:C:2014:2096, punten 17, 19 en 21, volgt echter dat nooit uitzonderingen mogen worden gemaakt op de regel dat in bewaring gestelde vreemdelingen altijd gescheiden moeten worden gehouden van strafrechtelijk gedetineerden, zelfs niet als een vreemdeling daarmee instemt.
3.3.
De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat het JCvSZ somatische zorg levert aan gedetineerden die niet in een reguliere inrichting geboden kan worden, maar waarbij geen ziekenhuisopname noodzakelijk is. Als er zorg moet worden geboden die niet tot na de detentie kan worden uitgesteld, kan plaatsing in het JCvSZ aangewezen zijn. De zorg die wordt geboden omvat onder meer behandeling bij voedsel- en vochtweigering.
3.4.
De staatssecretaris en de vreemdeling zijn het erover eens dat het JCvSZ geen speciale inrichting is als bedoeld in artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Terugkeerrichtlijn. De vraag die moet worden beantwoord is of het verblijf van de vreemdeling voldoet aan de vereisten die daaraan in de tweede volzin van deze bepaling worden gesteld.
3.5.
De staatssecretaris heeft hierover toegelicht dat er in het JCvSZ geen gescheiden afdelingen zijn, maar dat in bewaring gestelde vreemdelingen in de praktijk altijd gescheiden worden gehouden van strafrechtelijk gedetineerden. In bewaring gestelde vreemdelingen en strafrechtelijk gedetineerden worden nimmer bij elkaar in dezelfde kamer ondergebracht. In de praktijk verblijven vreemdelingen alleen op een kamer en hebben zij een individueel regime. In het dagprogramma worden beide groepen op de afdeling gescheiden uitgesloten om aan activiteiten deel te nemen. Op deze wijze kan er geen vermenging plaatsvinden en wordt de scheiding van deze twee groepen gewaarborgd. In het JCvSZ verblijven voornamelijk strafrechtelijk gedetineerden. Als er incidenteel een vreemdeling wordt opgenomen, wordt het personeel tijdens de briefing opgedragen om ervoor te zorgen dat deze gescheiden blijft van de anderen. De staatssecretaris wijst er verder op dat de vreemdeling weigerde om een PCR-test te ondergaan, waardoor het haar niet was toegestaan om deel te nemen aan activiteiten. Alleen al daarom kon zij geen contact hebben met andere gedetineerden in het JCvSZ.
3.6.
In haar reactie op de schriftelijke uiteenzetting betoogt de vreemdeling terecht dat een mondelinge instructie aan het personeel onvoldoende waarborgen biedt. Een mondelinge instructie is voor zowel de vreemdeling als de bewaringsrechter niet verifieerbaar (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1813). De vreemdeling betwist echter niet dat zij alleen op een kamer heeft verbleven en dat zij tijdens haar verblijf in quarantaine is gehouden wegens het weigeren van een PCR-test. Dat zij naar eigen zeggen geschreeuw en geruzie kon horen van andere patiënten, neemt niet weg dat zij feitelijk van hen gescheiden werd gehouden. Daarom ziet de Afdeling geen reden om in dit geval een schending van artikel 16, eerste lid, tweede volzin, van de Terugkeerrichtlijn aan te nemen.
3.7.
Aan het betoog van de vreemdeling in haar nadere stuk dat zij in het JCvSZ onder een penitentiair regime viel, komt de Afdeling niet toe, alleen al omdat dit buiten de hogerberoepstermijn is aangevoerd.
(…)
12. Deze uitspraak van de Afdeling is gedaan voordat het Hof het arrest Landkreis Gifhorn heeft gewezen. Voor zover de rechtbank kan nagaan heeft de Afdeling echter na de bovengenoemde uitspraak geen andere uitspraken gedaan waarin de rechtsvraag aan de orde was of het JCvSZ een speciale inrichting is als bedoeld in artikel 16 Terugkeerrichtlijn.
13. Verweerder heeft op 20 maart 2023 een schriftelijke instructie overgelegd welke in het JCvSZ wordt gehanteerd om bestuursrechtelijk geplaatste vreemdelingen strikt gescheiden te houden van strafrechtelijk gedetineerde patiënten. In deze instructie is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
PI Haaglanden locatie Scheveningen:
Naam werkinstructie:
Scheiden bestuursrechtelijke patiënten van gedetineerde patiënten in het JCvSZ
Doelstelling van de instructie is het strikt scheiden van bestuursrechtelijke patiënten van overige gedetineerde patiënten in het JCvSZ.
Op grond van artikel 16, lid 1 van de Terugkeerrichtlijn 2008/115/EG dient er voor de bewaring van vreemdelingen gebruik te worden gemaakt van een speciale inrichting.
Indien dit niet mogelijk is en vreemdelingen worden ondergebracht in een gevangenis, dienen de vreemdelingen te worden gescheiden van de gevangenen. Dit is het geval wanneer vreemdelingen voor een periode in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg worden ondergebracht.
Tijdens hun verblijf in het JCvSZ dienen de vreemdelingen strikt gescheiden te worden.
(…)
Uitwerking werkinstructie
Wanneer een patiënt met de titel bestuursrechtelijk wordt opgenomen in het JcvSZ wordt dit door de opname coördinatoren of arts gemeld aan het kader PIW/ blauwe lijn PIW (buiten kantooruren). Deze vermeldt de status in het logboek van de afdeling en noteert op het gedetineerdenbord de term Blauwe Kaart. De term Blauwe kaart wordt in het JCvSZ gehanteerd voor een persoon met de status vreemdeling. De blauwe kaart wordt fysiek gebruikt voor de aanduiding van de voor de vreemdeling bestemde verblijfsruimte.
Dit is dan ook de signaalfunctie voor het behandelend personeel dat het hier een vreemdeling betreft.
Ten behoeve van de vreemdeling in het JCvSZ worden voor deze persoon een alternatief dagprogramma en andere regels gehanteerd.
Te weten;
  • De persoon heeft geen contact met strafrechtelijk gedetineerde patiënten.
  • De persoon gaat gescheiden luchten van strafrechtelijk gedetineerde patiënten
  • De persoon heeft niet gelijktijdig bezoek met strafrechtelijk gedetineerde patiënten
  • Wanneer de persoon de verblijfsruimte verlaat zijn de overige patiënten ingesloten.
  • Wanneer de persoon de afdeling verlaat worden verplaatsingen van gedetineerde patiënten stilgelegd om contactincidenten te voorkomen.
  • Bij een eventueel transport naar een externe locatie door DV&O wordt bij de aanvraag melding gemaakt van de status van de persoon zodat er geen gedetineerden gelijktijdig in hetzelfde voertuig worden vervoerd.
  • Bij een eventueel transport naar een externe locatie wordt de persoon niet geboeid tijdens dit transport.
  • De vervoerder wordt door de huismeester/blauwe lijn op de hoogte gesteld van de status van de persoon
Ten behoeve van het navolgen van deze instructies worden bij aanwezigheid van een bestuursrechtelijke patiënt op de afdeling door het personeel van de afdeling een instructiekaart met de hierboven genoemde maatregelen opgehangen van de patiënt.
(…)
Datum 03-05-22
(…)
14. De rechtbank overweegt dat, gelet op bovenstaande instructie en de overwegingen in eerder genoemde uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 juni 2022, voor zover die overwegingen betrekking hebben op het ontbreken van een specifieke wettelijke regeling die ziet op de tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring, de tenuitvoerlegging van de maatregel niet in strijd is met artikel 16 Terugkeerrichtlijn en de tijdelijke uitplaatsing van eiser naar het JCvSZ de maatregel niet onrechtmatig maakt.
15. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank stelt na een aanvullende ambtshalve beoordeling van de rechtmatigheid van de oplegging en de tenuitvoerlegging van de maatregel vast dat de maatregel niet onrechtmatig is en niet behoeft te worden opgeheven.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
R.A. Van de Voorde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 22 maart 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.