ECLI:NL:RBDHA:2023:3742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
AWB 22/7565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen plaatsingsbesluit in asielzoekerszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). Eiser, een man van Belarussische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 9 november 2022, waarbij hij werd geplaatst in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. Eiser is op 5 december 2022 vrijwillig vertrokken uit de HTL en heeft sindsdien geen contact meer onderhouden met zijn gemachtigde.

Tijdens de zitting op 16 maart 2023 is de gemachtigde van eiser verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de behandeling van het beroep. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is, vooral omdat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ingetrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, in aanwezigheid van griffier mr. M.B.A. Mensink, en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, waarbij zij binnen vier weken na verzending van de uitspraak een hogerberoepschrift kunnen indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/7565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Belarussische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

Bij besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om eiser per die datum op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (het plaatsingsbesluit).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit beroep ingesteld. Op 5 december 2022 is eiser vrijwillig vertrokken uit de HTL.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023. De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Eiser is met onbekende bestemming vertrokken. Hij heeft ook geen contact onderhouden met zijn gemachtigde. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op behandeling van het namens hem ingediende beroep tegen het plaatsingsbesluit. Daarbij acht de rechtbank relevant dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ingetrokken zodat de vraag of eiser mogelijk recht heeft op schadevergoeding over de periode dat hij in zijn vrijheid beperkt is geweest niet ter beoordeling staat. Om deze reden is het beroep niet-ontvankelijk en bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.A. Mensink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.