In deze zaak hebben eisers, [naam 1] en [naam 2], beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen, ingediend op 20 maart 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 7 november 2022 de asielaanvragen van eisers ingewilligd. Desondanks hebben eisers hun beroep gehandhaafd om te onderzoeken of er een bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, aangezien de asielaanvragen zijn ingewilligd, eisers geen procesbelang meer hebben in het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat er dwangsommen verschuldigd zijn op besluiten van asielaanvragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht, wat betekent dat de staatssecretaris geen dwangsommen verschuldigd is. Hierdoor ontbreekt ook in dit opzicht het procesbelang voor eisers.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, maar veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is gebaseerd op de samenhangende zaken, aangezien de aanvragen en beroepen gelijktijdig zijn ingediend en behandeld. De rechtbank past de wegingsfactor 'licht' toe, omdat het beroep enkel betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.