ECLI:NL:RBDHA:2023:3747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
NL22.20298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvragen en bestuurlijke dwangsom

In deze zaak hebben eisers, [naam 1] en [naam 2], beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen, ingediend op 20 maart 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 7 november 2022 de asielaanvragen van eisers ingewilligd. Desondanks hebben eisers hun beroep gehandhaafd om te onderzoeken of er een bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat, aangezien de asielaanvragen zijn ingewilligd, eisers geen procesbelang meer hebben in het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat er dwangsommen verschuldigd zijn op besluiten van asielaanvragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht, wat betekent dat de staatssecretaris geen dwangsommen verschuldigd is. Hierdoor ontbreekt ook in dit opzicht het procesbelang voor eisers.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, maar veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is gebaseerd op de samenhangende zaken, aangezien de aanvragen en beroepen gelijktijdig zijn ingediend en behandeld. De rechtbank past de wegingsfactor 'licht' toe, omdat het beroep enkel betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20298 en NL22.20299

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser 1

V-nummer: [nummer 1]
[naam 2],eiser 2
V-nummer: [nummer 2]
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen van 20 maart 2022.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 7 november 2022 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers ingewilligd.
Desgevraagd hebben eisers meegedeeld het beroep te handhaven met het oog op de vraag of verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eisers hebben hun beroep willen handhaven voor zover verweerder zich in het besluit van 2 juni 2022 op het standpunt heeft gesteld dat hij aan eisers geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is.
2. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers asielaanvragen, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van deze aanvragen aan de beroepen is tegemoetgekomen zodat eisers gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer hebben.
3. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [1] geoordeeld dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend moet worden geacht wegens strijd met het Unierecht. Dit heeft tot gevolg dat verweerder geen dwangsommen verschuldigd is.
4. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kunnen eisers met het beroep niet bereiken wat zij willen, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
5. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
6. Omdat eisers vanwege het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen beroep hebben kunnen instellen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) omdat de aanvragen en de beroepen gelijktijdig zijn ingediend en behandeld en het gezinsleden betreft. Deze kosten worden op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.