In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, exploitant van een horecagelegenheid, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van twee reclame-uitingen op de gevel van zijn pand. Het college heeft deze aanvraag geweigerd, stellende dat het bouwplan in strijd was met de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, nadat zijn bezwaar tegen de weigering ongegrond was verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser niet voldeed aan de criteria zoals vastgelegd in de Welstandsnota en de Reclamenota. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de aanvraag inhoudelijk had beoordeeld en niet enkel had afgewezen op basis van een eerdere afwijzing. Eiser deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar andere reclame-uitingen in de omgeving, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser aangehaalde gevallen niet vergelijkbaar waren met zijn aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, maar dat dit gebrek in de beroepsprocedure was hersteld.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning door de gemeente terecht was. De rechtbank droeg de gemeente op het griffierecht aan eiser te vergoeden, maar wees een proceskostenveroordeling af.