ECLI:NL:RBDHA:2023:3753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor reclame-uitingen in strijd met redelijke eisen van welstand en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, exploitant van een horecagelegenheid, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van twee reclame-uitingen op de gevel van zijn pand. Het college heeft deze aanvraag geweigerd, stellende dat het bouwplan in strijd was met de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, nadat zijn bezwaar tegen de weigering ongegrond was verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser niet voldeed aan de criteria zoals vastgelegd in de Welstandsnota en de Reclamenota. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de aanvraag inhoudelijk had beoordeeld en niet enkel had afgewezen op basis van een eerdere afwijzing. Eiser deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar andere reclame-uitingen in de omgeving, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser aangehaalde gevallen niet vergelijkbaar waren met zijn aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, maar dat dit gebrek in de beroepsprocedure was hersteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning door de gemeente terecht was. De rechtbank droeg de gemeente op het griffierecht aan eiser te vergoeden, maar wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: H. Kayalar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Tjon Man Tsoi).

Procesverloop

In het besluit van 30 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van twee reclame-uitingen op de gevel van het pand gelegen aan de [adres 1] [nummer].
In het besluit van 25 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2023. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat ging aan het bestreden besluit vooraf?
1. Eiser exploiteert een horecagelegenheid in het pand gelegen aan de [adres 1] [nummer] te [plaats] (hierna: het pand). Eiser heeft op 28 juni 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanbrengen van twee reclame-uitingen op de gevel van het pand (hierna: het bouwplan). De aanvraag ziet op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en ‘handelsreclame maken’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a respectievelijk artikel 2.2, eerste lid, onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2. Eiser heeft eerder in het kader van een handhavingstraject in 2018 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend ter legalisatie van destijds geplaatste reclameuitingen. Op deze aanvraag is afwijzend door verweerder beslist. In de beslissing op bezwaar is de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze afwijzing in rechte vaststaat. De reclame-uitingen zijn destijds door eiser verwijderd.
3. Bij brief van 23 juli 2020 heeft verweerder eiser bericht dat het op 28 juni 2020 aangevraagde bouwplan is getoetst aan de Welstandsnota en dat het bouwplan niet akkoord is bevonden. De beoordeling luidt als volgt:

‘Niet akkoord

Een reclame-uiting op de pui in deze straat is voorstelbaar. Wij kunnen ons voorstellen de reclame te beperken tot de doorlopende band boven de puien (reclame-zone). Daar is een doorlopende lichtbak mogelijk. Gezien het gevelbeeld in dit blok is het dichtzetten van het glas boven de deuren onwenselijk.’
Eiser is de mogelijkheid geboden om het bouwplan aan te passen. Eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt.
4. In het primaire besluit heeft verweerder de door eiser aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Aan de weigering heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: Adviescommissie) van 23 maart 2021, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het standpunt van eiser
6. Eiser heeft in beroep gemotiveerd aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met het bestreden besluit. Eiser voert in de kern aan dat het voor hem niet duidelijk is welke invulling de gemeente geeft aan het begrip reclamezone. Eiser heeft onder verwijzing naar verschillende reclame-uitingen in de [adres 1] een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
Artikel 4:6 van de Awb
7.1.
De Adviescommissie overweegt in haar advies van 23 maart 2021 dat de aanvraag van eiser voor het aanbrengen van de reclame-uitingen een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betreft en dat getoetst dient te worden of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Als nieuw feit heeft eiser volgens de Adviescommissie slechts de reclame-uiting aan de [adres 1] [nummer] naar voren gebracht. Om die reden gaat de Adviescommissie bij de beoordeling van het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel alleen op die reclame-uiting in.
7.2.
In artikel 4:6 van de Awb is het volgende bepaald:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de Adviescommissie – en in navolging daarvan verweerder – ten onrechte uitsluitend ingegaan op de reclame-uiting aan de [adres 1] [nummer]. Uit het primaire besluit volgt namelijk niet dat verweerder de aanvraag van eiser op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft afgewezen. Verweerder heeft de aanvraag van eiser inhoudelijk beoordeeld en daarbij niet volstaan met het verwijzen naar de eerdere aanvraag van eiser, waarop afwijzend was beslist. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit bij de beoordeling van het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte slechts is ingegaan op de reclame-uiting aan het pand [adres 1] [nummer]. Eiser heeft in bezwaar immers ook verwezen naar diverse andere reclame-uitingen in de [adres 1], die volgens eiser vergelijkbaar zijn met de door hem aangevraagde reclame-uitingen op zijn pand.
8. Nu verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de andere door eiser genoemde gevallen, kleeft er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn pleitnota in bezwaar en in het verweerschrift echter alsnog gemotiveerd heeft waarom de door eiser genoemde gevallen niet vergelijkbaar zijn met de situatie van eiser. In het navolgende zal de rechtbank bezien of de door verweerder gegeven motivering aanleiding geeft om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
De toets aan de Reclamenota
9.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan ‘Schilderswijk’, de Bouwverordening en het Bouwbesluit 2012. Het bouwplan voldoet volgens verweerder niet aan de redelijke eisen van welstand.
9.2.
Verweerder heeft de reclame-uitingen getoetst aan de Reclamenota, die onderdeel is van de Welstandsnota. In hoofdstuk 2 van de Reclamenota wordt vermeld dat bij de beoordeling of een reclame-uiting aan redelijke eisen van welstand voldoet, de reclameuiting wordt getoetst aan:
a. de ‘Algemene richtlijnen voor gevelreclame’, of de ‘Algemene richtlijnen voor reclame
op eigen erf en voor reclame in de openbare ruimte’;
b. de karakteristiek van de reclamezone waarbinnen de reclame-uiting wordt gerealiseerd,
dan wel de in een ontwikkelingskader genoemde criteria;
c. indien van toepassing, de ‘Specifieke richtlijnen voor gevelreclame’, of de ‘Specifieke
richtlijnen voor reclame op eigen erf’;
d. indien van toepassing, de criteria die gelden voor ‘Bijzondere vormen van reclame’.
9.3.
In de Reclamenota wordt de stad in zeven reclamezones verdeeld. Het pand van eiser is gesitueerd in de reclamezone Standaardgebied, dat volgens de Reclamenota een divers gebied is, waar naast woningen ook winkels, kantoren en horeca voorkomen. Om een rustig en coherent beeld per straat te realiseren, wordt gekeken wat de
overwegende functie van een straat is en wordt het reclamebeleid daaraan aangepast. Reclame in een winkelstraat bevindt zich uitsluitend in de winkelzone en is ingepast in de architectuur, aldus de Reclamenota.
9.4.
Verweerder heeft het bouwplan getoetst aan de Algemene richtlijnen voor gevelreclame, die opgenomen zijn in de Reclamenota, te weten:
  • Een reclame-uiting is pandgebonden, dat wil zeggen dat zij zich bevindt aan het pand waarnaar zij verwijst;
  • Een reclame-uiting is in haar grootte en positionering aangepast aan de reclamezone waarin zij zich bevindt;
  • Een reclame-uiting is in haar grootte en positionering aangepast aan de stedenbouwkundige context waarin zij zich bevindt;
  • Een reclame-uiting in haar grootte en positionering aangepast aan de schaal van het pand waaraan zij zich bevindt;
  • Een reclame-uiting is in haar grootte en positionering en in haar ontwerp aangepast aan de architectuur van het pand waaraan zij zich bevindt;
  • Een reclame-uiting is zorgvuldig ontworpen en gematerialiseerd;
  • Een reclame-uiting is zorgvuldig bevestigd.
9.5.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat een reclame-uiting op de pui van het pand van eiser voorstelbaar is, mits de reclame zich bevindt binnen de doorlopende band boven de pui. Verweerder merkt dit gedeelte van het pand in het besluit aan als ‘reclamezone’. Hoewel de rechtbank met eiser van oordeel is dat het gebruik van het woord ‘reclamezone’ hier verwarrend is, omdat die term in de Welstandsnota (ook) wordt gebruikt voor het gebied waarbinnen het betrokken pand zich bevindt, is het naar het oordeel van de rechtbank duidelijk in welk deel van de pui volgens verweerder wél reclame is toegestaan (namelijk in de doorlopende band boven de pui).
9.6.
Gezien het gevelbeeld in het blok waar het pand van eiser is gevestigd, is het dichtzetten van het glas boven de deuren volgens verweerder onwenselijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen, nu de Algemene richtlijnen voor gevelreclame bepalen dat de reclame-uiting in haar grootte en positionering aangepast moet zijn aan de schaal en de architectuur van het pand waaraan zij zich bevindt. De door eiser aangevraagde reclame-uiting bevindt zich ter hoogte van de deuren voor een groot deel buiten de doorlopende band boven de pui, waar de reclameuitingen van de winkels in deze straat zich bevinden. Dit verhoudt zich niet goed tot de schaal en architectuur van (de rest van) het pand.
Gelijkheidsbeginsel
10.1.
Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij verwijst daarbij naar de reclame-uitingen die zijn geplaatst aan de panden aan het [adres 2] [nummer], de [adres 1] [nummers]. Ook heeft hij vergunningen overgelegd die door verweerder in de periode na 2018 zijn verleend voor het plaatsen van een reclame-uiting buiten de doorlopende band boven de pui. Eiser wenst dat in zijn zaak op gelijke wijze wordt gehandeld.
10.2.
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet aannemelijk worden dat het gaat om een vergelijkbaar bouwplan en dat het bouwplan (onder de werking van de nu geldende Welstandsnota/Reclamenota) vergund is.
10.3.
Ten aanzien van de reclame-uiting op het pand [adres 1] [nummer] heeft verweerder gesteld dat hiervoor ten onrechte een vergunning is verleend, omdat de reclame-uiting niet in lijn is met de reclame-uitingen die de gemeente voor ogen had. Deze eenmalige fout is volgens verweerder ontdekt nadat de vergunning onherroepelijk is komen vast te staan. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2107) verweerder niet is gehouden om een eenmaal gemaakte fout te herhalen.
10.3.
Verweerder heeft aangegeven dat voor de reclame-uitingen aan de panden [adres 2] [nummer] en [adres 1] [nummer] en [nummer] een vergunning is verleend. Er is volgens verweerder echter geen sprake van vergelijkbaar gevallen. De reclameuiting aan de [adres 1] [nummer] is volgens verweerder niet over de volle breedte van de gevel geplaatst. Ten aanzien van [adres 2] [nummer] heeft verweerder gesteld dat dit een andere situatie betreft aan een plein met een dubbelhoge ruimte onder een arcade. In dit geval is het glas boven de deuren bovendien niet dichtgezet. Wat betreft [adres 1] [nummer] heeft eiser volgens verweerder een foto van een oude situatie overgelegd. Inmiddels (en ook ten tijde van het bestreden besluit) is in het pand een kledingwinkel gevestigd, met een andere reclameuiting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op deze toelichting, op het standpunt kunnen stellen dat de reclame-uitingen aan deze panden naar hun aard en effect op de schaal en architectuur van het pand verschillen van de door eiser aangevraagde reclame-uiting. Van gelijke gevallen is dus geen sprake.
10.4.
Verweerder heeft verder toegelicht dat voor de reclame-uitingen aan de panden aan de [adres 1] [nummers] geen omgevingsvergunning is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom wat betreft deze reclame-uitingen geen sprake van gevallen die rechtens vergelijkbaar zijn met de reclame-uiting van eiser.
10.5.
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus niet.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat verweerder het motiveringsgebrek in de beroepsprocedure heeft hersteld, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning terecht heeft afgewezen.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.