ECLI:NL:RVS:2016:2107

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
201507345/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van gemaakte kosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de herziening van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen aan de orde is. De Belastingdienst had op 5 oktober 2010 het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien naar € 10.437,00, en later naar € 12.407,00. In 2014 werd het voorschot verder herzien naar € 4.694,00 en vervolgens naar € 5.545,00. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] tegen de besluiten van de Belastingdienst niet-ontvankelijk en ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 mei 2016. [appellante] voerde aan dat zij niet in staat was om de benodigde bewijsstukken, zoals jaaropgaven of facturen van het gastouderbureau, te overleggen. De rechtbank had overwogen dat het aan [appellante] was om aan te tonen dat zij kosten had gemaakt voor de gastouderopvang, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelde dat [appellante] hierin niet was geslaagd, omdat zij geen bewijs had geleverd van de gemaakte kosten.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel van [appellante] ook niet slaagde. De Belastingdienst had terecht gesteld dat [appellante] niet kon aantonen dat zij recht had op kinderopvangtoeslag voor de kosten van de gastouderopvang. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201507345/1/A2.
Datum uitspraak: 27 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 augustus 2015 in zaken nrs. 14/2772 en 15/2879 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het over 2009 aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar € 10.437,00.
Bij besluit van 26 november 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dat voorschot herzien naar € 12.407,00.
Bij besluit van 30 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 5 oktober 2010 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en meegedeeld dat het besluit van 26 november 2010, waartegen het bezwaar van rechtswege mede is gericht, gedeeltelijk zal worden herzien. [appellante] heeft hier beroep tegen ingesteld.
Bij besluit van 12 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien naar € 4.694,00.
Bij besluit van 7 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien naar € 5.545,00.
De rechtbank heeft het door [appellante] ingestelde beroep voor zover gericht tegen het besluit van 30 mei 2014, niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen het besluit van 7 augustus 2014, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Deze uitspraak is aangehecht.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2016, waar [appellante], vergezeld van haar echtgenoot, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Aanleiding
1.1. [appellante] heeft twee kinderen die in 2009 zowel bij een kinderdagverblijf als bij een gastouder opvang hebben genoten. De opvang bij de gastouder (hierna: gastouderopvang) vond plaats door tussenkomst van [gastouderbureau] (hierna: het gastouderbureau). [appellante] heeft van de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot ontvangen op de tegemoetkoming in haar kosten voor kinderopvang.
1.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dat voorschot herzien, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor de gastouderopvang, wat een voorwaarde is om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken. Bij het besluit van 7 augustus 2014 is daarom alleen kinderopvangtoeslag toegekend voor de kosten van opvang bij het kinderdagverblijf.
1.3. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot terecht heeft herzien, omdat [appellante] over het jaar 2009 geen jaaropgave of facturen heeft overgelegd. De rechtbank acht daarbij van belang dat [appellante] in de maanden maart tot en met december 2009 naar eigen zeggen 152 uur per maand gastouderopvang heeft afgenomen tegen een uurtarief van € 6,10. Dat brengt de totale kosten van de gastouderopvang op € 9.272,00, terwijl uit de door haar overgelegde bankafschriften blijkt dat zij slechts € 6.188,00 aan de gastouder heeft betaald.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van [appellante] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
2. Het hoger beroep en de beoordeling ervan
2.1. [appellante] voert aan dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat zij niet in staat was een jaaropgave of maandfacturen van het gastouderbureau te overleggen. Het gastouderbureau ontving de kinderopvangtoeslag en hield daar de bureaukosten op in. Hiervoor werden geen facturen verstrekt. Daarnaast kon een jaaropgave niet worden verstrekt, omdat de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (hierna: de FIOD) bij een inval in oktober 2009 de volledige administratie van het gastouderbureau in beslag heeft genomen.
2.1.1. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:770) terecht vooropgesteld dat uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang, zoals deze wet luidde ten tijde van belang, volgt dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij voor die opvang kosten heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is. Dit betekent dat het aan [appellante] was om stukken te overleggen waaruit blijkt wat de kosten van gastouderopvang in 2009 zijn geweest en dat zij die kosten volledig heeft voldaan.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] daarin niet is geslaagd, nu zij over dat jaar geen jaaropgave of maandfacturen heeft overgelegd, waaruit de hoogte van de totale kosten van kinderopvang bij de gastouder kan worden afgeleid. Zoals de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting terecht heeft opgemerkt, kunnen deze kosten ook niet worden berekend op basis van de met het gastouderbureau gesloten overeenkomst, nu daarin een uurprijs ontbreekt. Dat het gastouderbureau, zoals [appellante] stelt, geen maandfacturen verstrekte en een jaaropgave door de inval door de FIOD niet meer kon worden afgegeven, komt voor haar risico. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3725), is het aan degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, om een deugdelijke administratie bij te houden, waaruit de hoogte van de verschuldigde en daadwerkelijk betaalde kosten van de genoten kinderopvang blijkt.
Nu, gelet op het voorgaande, niet kan worden vastgesteld wat de hoogte is van het totaalbedrag aan kosten van de gastouderopvang in 2009, heeft [appellante] ook niet kunnen aantonen dat zij dit bedrag heeft voldaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] voor die kosten geen recht op kinderopvangtoeslag heeft. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.1.2. Het betoog faalt.
2.2. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Zij wijst in dit verband op het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen met nummer […], waarbij aan haar [zus], die eveneens gebruik maakte van de diensten van [gastouderbureau], wel kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 is toegekend.
2.2.1. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat ook de kinderopvangtoeslag van de zus van [appellante] is stopgezet wegens de bij het gastouderbureau geconstateerde fraude. Vervolgens is zij niet gevraagd om nadere stukken te overleggen, maar is aan haar schriftelijk meegedeeld dat haar aanvraag geen onjuiste gegevens bevatte en dat zij daarom voor toeslag in aanmerking komt. Bij nader inzien was dat onterecht, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Nu de toekenning van kinderopvangtoeslag aan de zus van [appellante] berust op een fout, kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1647) kan de toepassing van het gelijkheidsbeginsel er niet toe leiden dat een bestuursorgaan gehouden is een eenmaal gemaakte fout te herhalen.
2.2.2. Het betoog faalt.
3. Conclusie
3.1. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016
686.