ECLI:NL:RBDHA:2023:376
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 13 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 20 september 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 15 september 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter aangegeven dat hij het beroep handhaaft voor zover dit betrekking heeft op de verschuldigdheid van bestuurlijke dwangsommen door verweerder aan hem. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het beroep, na de inwilliging van de asielaanvraag, nog enkel betrekking heeft op de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uit op besluiten omtrent asielaanvragen. Eiser stelt dat deze tijdelijke wet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht, en verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem.
De rechtbank concludeert dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag leiden tot ongunstigere procedurevoorschriften voor asielaanvragen dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel of het gelijkwaardigheidsbeginsel. Hierdoor is de rechtbank van mening dat verweerder geen dwangsommen verschuldigd is, en dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt.
De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.