ECLI:NL:RBDHA:2023:3788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4760 en NL23.4761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Syrische vrouw, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij internationale bescherming geniet in Bulgarije sinds 22 juni 2022. Eiseres was het niet eens met dit besluit en stelde dat haar band met Nederland sterker is dan met Bulgarije, onder andere omdat haar dochter in Nederland woont en zij daar onderdak kan krijgen. Eiseres voerde aan dat haar hoge leeftijd haar kwetsbaar maakt en dat zij in Bulgarije geen werk kan vinden, wat zou leiden tot een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres inderdaad bescherming geniet in Bulgarije en dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat haar situatie in Bulgarije zo slecht is dat zij niet kan terugkeren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de asielaanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd eveneens afgewezen, omdat er geen aanleiding was om dit te treffen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. C.M. van den Berg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.4760 (beroep) en NL23.4761 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres en verzoekster] , eiseres en verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. van Kammen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

ProcesverloopBij besluit van 14 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijkverklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de voorlopige voorziening, op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar schoonzoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1960 en heeft de Syrische nationaliteit.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat is gebleken dat eiseres in Bulgarije internationale bescherming geniet sinds 22 juni 2022.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De band die zij met Nederland heeft is sterker dan die met Bulgarije. Haar dochter woont immers in Nederland en wil haar onderdak geven. Verder had verweerder haar, gelet op haar hoge leeftijd, als bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Ibrahim [2] moeten aanmerken. Door haar hoge leeftijd is het voor haar namelijk niet mogelijk om in Bulgarije een baan te vinden en de huur voor een woning te verdienen. Bij terugkeer naar Bulgarije zal zij op straat belanden, zodat er sprake is van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM [3] strijdige behandeling.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres bescherming geniet in Bulgarije. Volgens vaste jurisprudentie is daarmee voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 [4] . Dit betekent dat eiseres een zodanige band met Bulgarije heeft dat het voor haar redelijk zou zijn naar Bulgarije te gaan. De omstandigheid dat eiseres een dochter in Nederland heeft wonen bij wie zij regelmatig logeert en dat haar schoonzoon haar ophaalt en wegbrengt, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om te spreken van een sterkere band met Nederland.
5. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit brengt ook met zich mee dat ervan uit wordt gegaan dat eiseres over een schending van artikel 3 van het EVRM in Bulgarije kan klagen en bescherming kan inroepen. Ook wordt ervan uitgegaan dat eiseres haar rechten met betrekking tot onder meer huisvesting en gezondheidszorg in Bulgarije kan effectueren. De hoogste bestuursrechter [5] heeft al eerder geoordeeld dat weliswaar sprake is van een verslechterde situatie voor statushouders, maar dat de hoge drempel uit het arrest Ibrahim waarbij een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest aannemelijk is, niet is gehaald. Dit is recent nog bevestigd door de hoogste bestuursrechter in haar uitspraak van 15 april 2022 [6] .
5.1.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de situatie van statushouders in het algemeen niet zodanig slecht is dat zij het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar specifieke geval anders is.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Verweerder heeft hiertoe kunnen overwegen dat eiseres haar gestelde medische problemen niet met stukken heeft onderbouwd. Mede gelet hierop is de gevorderde leeftijd van eiseres onvoldoende om haar als bijzonder kwetsbaar persoon in de zin van het Ibrahim arrest aan te merken. Hoewel de rechtbank zeer wel begrijpt dat de leeftijd van eiseres haar kwetsbaarder maakt dan jongere personen, acht te rechtbank het in deze specifieke zaak onvoldoende aangetoond dat dit aspect op zichzelf genomen ertoe moet leiden dat eiseres als bijzonder kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt. Daarbij speelt ook dat eiseres heeft verklaard dat zij in Bulgarije zorg en medicatie heeft ontvangen voor haar medische klachten. Verder acht de rechtbank van belang dat eiseres na het verlaten van de opvang Bulgarije direct heeft verlaten. Deze periode is dusdanig kort dat, zonder nadere onderbouwing, niet geconcludeerd kan worden dat het voor eiseres onmogelijk was om haar rechten te effectueren. Zij heeft bij het vinden van een woning dan wel het verkrijgen van financiële ondersteuning geen hulp gezocht bij de Bulgaarse autoriteiten of andere organisaties. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte gesteld dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht om haar rechten als statushouder te effectueren. Hierin mag verweerder van eiseres een actieve houding verwachten. Mocht eiseres problemen ondervinden bij het effectueren van haar rechten als statushouders, mag van haar worden verwacht dat zij zich wendt tot de Bulgaarse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat dit bij voorbaat zinloos is.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvraag op goede gronden niet- ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres geniet namelijk internationale bescherming in Bulgarije en zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Arrest van het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 in de zaak Ibrahim tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:219.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2857, rechtsoverweging 7 - 7.3.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1119.