ECLI:NL:RBDHA:2023:379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
09/203360-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straatroven en bezit van cocaïne met toepassing van volwassenenstrafrecht

Op 20 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van twee straatroven en het bezit van een kleine hoeveelheid cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 augustus 2022 samen met een mededader een gouden ketting van een slachtoffer heeft weggenomen, waarbij geweld is gebruikt. Op 11 augustus 2022 heeft de verdachte alleen een ketting van een ander slachtoffer gestolen, wederom met geweld. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de straatroven, maar werd herkend op camerabeelden en zijn DNA werd aangetroffen op de plaats delict. De rechtbank achtte het alternatieve scenario van de verdachte volstrekt onaannemelijk.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een behandeling voor verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van bedragen aan de Staat in verband met de schadevergoedingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/203360-22
Datum uitspraak: 20 januari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alpen aan den Rijn,
locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.M. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. C.M. Emeis naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, de Parallelweg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een gouden ketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- voornoemde gouden ketting van de nek van die [slachtoffer 1] te trekken/rukken;
2
hij op of omstreeks 11 augustus 2022 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, de gedempte Gracht, een ketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die ketting van de nek van die [slachtoffer 2] te trekken/rukken;
3
hij op of omstreeks 12 augustus 2022 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 20,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde cocaine en/of heroine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de drie ten laste gelegde feiten. Wel heeft de officier van justitie zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben gehad van heroïne.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit bepleit dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben gehad van de heroïne. Het opzettelijk aanwezig hebben gehad van de cocaïne kan wel bewezen worden. Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met onderzoeksnummer [onderzoeksnummer] ( [naam onderzoek] ), van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 131).
Ten aanzien van feit 1:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 8 augustus 2022, voor zover inhoudende (p. 25 en 26):
Op 8 augustus 2022 in Den Haag had ik mijn fiets uit de berging gepakt. Toen ik op mijn fiets wilde stappen zag ik aan de overkant al twee mannen staan. Ik ben op mijn fiets gestapt. Bij het laatste stuk van de Koningsstraat zag ik al dat beide mannen achter mij fietsten. Op de Parallelweg kwamen ze naast mij fietsen. Inmiddels waren ze zo dichtbij dat ik in de remmen van mijn fiets kneep en stopte. Ook de beide mannen stopten en stapte van de fietsen. Ik hoorde de man met de rode jas zeggen: “Pak hem, pak hem”. De man met de zwarte jas trok vervolgens met kracht mijn witgouden ketting van mijn hals. Ik voelde pijn aan mijn hals en schrok heel erg. Ik zag dat de mannen op hun fietsen wegreden, met een behoorlijke snelheid, richting het Hollands Spoor.
2. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , opgemaakt op 12 augustus 2022, voor zover inhoudende (p. 39-42):
Op 8 augustus 2022 werd door twee verdachten een straatroof gepleegd. Hierbij werd een gouden ketting van de nek van de aangever gerukt. Op camerabeelden van TTT zijn beide verdachten op de dag van de straatroof te zien.
Hieronder is een screenshot van de camerabeelden van Team Technisch Toezicht van de kruising van de Hoefkade met de Kraijenhoffstraat weergegeven. In het proces-verbaal van bevindingen met de naam “beelden TTT” wordt naar de twee verdachten verwezen als NN1 en NN2. In onderstaand screenshot is verdachte NN2 te zien. Te zien is dat NN2 een rode jas met capuchon draagt. Op vrijdag 12 augustus 2022 werd de woning van verdachte [verdachte] doorzocht. Hierbij werd een rode Nike jas aangetroffen. Op de camerabeelden van TTT is tevens te zien dat verdachte NN2 een schoudertas draagt. Op vrijdag 12 augustus 2022 werd verdachte [verdachte] aangehouden. Tijdens zijn fouillering werd bij hem een schoudertas aangetroffen. De kenmerken van de jas en de tas van verdachte NN2 op de camerabeelden ten tijde van de straatroof komen overeen met de kenmerken van de in de woning van [verdachte] gevonden rode jas en de bij zijn fouillering aangetroffen schoudertas.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 januari 2023, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, toont mij een screenshot van een persoon in een rode jas met capuchon op een fiets, afkomstig van de camerabeelden van het Team Technisch Toezicht van de kruising Hoefkade met de Kraijenhoffstraat (minuut 01:23 van de camerabeelden). Dat ben ik.
Ten aanzien van feit 2:
4. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 11 augustus 2022, voor zover inhoudende (p. 43 en 44):
11 augustus 2022 liep ik over de Gedempte gracht in Den Haag centrum. Ik werd daar buiten aangesproken door een Marokkaanse jongen. Hij had een zwarte pet op met opvallende gele stukken aan de voorzijde van de pet. De jongen reed op een fiets. De jongen kwam achter mij aan gefietst. Dit gaf mij het gevoel dat die jongen op de fiets mij achtervolgde. Ik rende naar mijn woning op de [adres 1] . Op het moment dat ik de sleutel in de deur stak om deze te openen van het portiek, zag ik dat de jongen met zijn fiets, voor mij kwam staan. Hij pakte direct mijn ketting, die ik om mijn hals droeg, beet en trok de ketting van mijn nek. Toen dat gebeurde ontstond er een worsteling tussen de jongen en mij. Tijdens onze worsteling was de pet van de jongen op de grond gevallen. De jongen wilde op zijn fiets springen. Ik pakte de fiets beet bij de achterband. Op de [adres 1] waren de pet van de jongen en de fiets van de jongen achtergebleven. Mijn ketting is een 18 karaats gouden herenhalsketting.
5. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , opgemaakt op 13 augustus 2022, voor zover inhoudende (p. 61, 62 en 64):
Naar aanleiding van de pet die werd aangetroffen op het plaats delict werden de camerabeelden van politiebureau Jan Hendrikstraat veiliggesteld. Hieruit bleek onder andere dat; [verdachte] , geboren op [geboortedatum] , op 11 augustus 2022 omstreeks 14:45 uur bij de publieksbalie aan het politiebureau was geweest.
(…)
Op de openbare orde camera op de kruising Koningstraat met de Waterloostraat zag ik dat er op 11 augustus 2022 te 15:44 uur een jongen op een fiets die qua uiterlijke kenmerken overeen leek te komen [verdachte] . Ik zag dat de jongen op de Koningstraat fietste, komende vanuit de richting van de Zuidwal, gaande in de richting van de Hoefkade.
(…)
Kort na het incident, op 11 augustus 2022, te 15:50 uur, zag ik op de camerabeelden voor het politiebureau Hoefkade, een jongen lopen die qua uiterlijke kenmerken overeen leek te komen met de eerder omschreven jongen. Ik zag dat de jongen lopend kwam vanaf de zijde Koningstraat. Ik zag dat de jongen voor het politiebureau de Hoefkade overstak en daarbij duidelijk zichtbaar was dat de jongen dezelfde kleding droeg als de hierboven omschreven jongen op de fiets. Ik zag dat de jongen hierbij géén pet (meer) droeg en niet meer in het bezit was van een fiets.
6. De verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 6 januari 2023, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, toont mij een screenshot van een persoon, afkomstig van de camerabeelden van het politiebureau Jan Hendrikstraat (minuut 39:55 van de camerabeelden). Dat ben ik.
(…)
U, voorzitter, toont mij een screenshot van een persoon, afkomstig van de camerabeelden van het Team Technisch Toezicht (minuut 41:08 van de camerabeelden) en u vraagt of ik dat ben. Ja, dat ben ik.
7. Het proces-verbaal vooronderzoek lab, opgemaakt op 14 september 2022, voor zover inhoudende (p. 123 en 124):
Sporendrager
SIN: AAPH7855NL.
Object: Hoofddeksel (pet)
Veiliggesteld spoor
SIN: AANC1111NL
Plaats veiligstellen: Voorste deel van binnenrand van pet
8. Het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig, opgemaakt op 2 september 2022, voor zover inhoudende (p. 125 en 126):
Naar aanleiding van een straatroof was er door een verdachte een fiets achtergelaten. Het verzoek was deze fiets te bemonsteren.
Biologische sporen
SIN: AAPQ0339NL
Plaats veiligstellen: Rechter handvat van het stuur
9. Een deskundigenrapport van het NFI inhoudende DNA-onderzoek, opgemaakt op 9 november 2022 door drs. C. van Kooten, voor zover inhoudende (p. 128 en 129):
SIN
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AANC1111NL
één man
- verdachte [verdachte]
- meer dan 1 miljard
AAPQ0339NL
één man
- verdachte [verdachte]
- meer dan 1 miljard
(…)
DNA-profielen AANC1111NL en AAPQ0339NL zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
Ten aanzien van feit 3:
10. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 januari 2023;
11. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , opgemaakt op 8 september 2022, met als bijlage een deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt op 7 september 2022 door ing. [ing.] (p. 119 en 121).
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen die zijn gebruikt ten aanzien van feit 1 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld van de ketting van aangever [slachtoffer 1] .
Feit 2
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen die zijn gebruikt ten aanzien van feit 2 het volgende vast. Op 11 augustus 2022 is aangever [slachtoffer 2] voor zijn woning aan de Jacob Catsstraat in Den Haag beroofd van zijn gouden ketting. Na deze beroving is de aangever in een worsteling geraakt met de dader. Door deze worsteling zijn de pet en fiets van de dader achtergebleven op de plaats delict. Uit het onderzoek naar DNA-sporen op het voorste deel van de binnenrand van de pet en het rechter handvat van het stuur van de fiets komt naar voren dat er een DNA-match is aangetroffen met slechts één man, te weten de verdachte.
Verder blijkt uit de camerabeelden van die dag en zijn verklaring ter zitting dat de verdachte zich omstreeks 14:45 uur had gemeld op het politiebureau Jan Hendrikstraat. Omstreeks 15:44 uur is op de camerabeelden van de kruising van de Koningstraat met de Waterloostraat een persoon te zien, waarvan de uiterlijke kenmerken exact overeenkomen met de verdachte zoals gezien op de camerabeelden van politiebureau Jan Hendrikstraat. Deze persoon rijdt op een fiets en heeft een pet op. Om 15:50 uur is op camerabeelden van politiebureau Hoefkade dezelfde persoon te zien als hierboven omschreven, ditmaal zonder fiets en zonder pet op. De verdachte heeft op de terechtzitting van 6 januari 2023 verklaard dat hij de persoon op die beelden is.
De verdachte heeft op de terechtzitting ook verklaard dat hij niks met de beroving van aangever [slachtoffer 2] te maken heeft gehad. De verdachte heeft op 11 augustus 2022 zijn pet op zijn fiets gehangen en de fiets in een park neergelegd. De pet en de fiets zijn toen gestolen. De rechtbank begrijpt de verklaring van de verdachte aldus dat degene die de pet en fiets van de verdachte heeft weggenomen ook aangever [slachtoffer 2] beroofd moet hebben.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte – na aanvankelijk slechts de betrokkenheid bij het feit ontkend te hebben – pas op de terechtzitting van 6 januari 2023 voor het eerst over dit alternatieve scenario heeft verklaard, hetgeen op voorhand al afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van die verklaring. Daar komt bij dat er sprake is van een zeer kort tijdsverloop tussen het moment waarop de verdachte te zien is met de pet en de fiets, de straatroof en het moment waarop de verdachte te zien is zonder pet en fiets en dat uit het DNA-onderzoek naar de pet en fiets blijkt dat er enkel een DNA-match is met één man, te weten de verdachte. De rechtbank zal het alternatieve scenario dan ook als volstrekt onaannemelijk terzijde schuiven.
Feit 3
De rechtbank acht op grond van het onderzoek naar de aangetroffen verdovende middelen en de bekennende verklaring van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat hij ongeveer 8,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Wel is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne, nu uit het onderzoek naar de aangetroffen middelen blijkt dat het materiaal geen heroïne bevatte.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 8 augustus 2022 te 's-Gravenhage op de openbare weg, de Parallelweg, tezamen en in vereniging met een ander een gouden ketting
van[slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- voornoemde gouden ketting van de nek van die [slachtoffer 1] te rukken;
2
hij op 11 augustus 2022 te 's-Gravenhage op de openbare weg een ketting
van[slachtoffer 2]
heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die ketting van de nek van die [slachtoffer 2] te rukken;
3
hij op 12 augustus 2022 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden alle bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf gematigd dient te worden. In plaats van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou aan de verdachte een werkstraf opgelegd kunnen worden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van slechts vier dagen schuldig gemaakt aan het plegen van twee straatroven. Bij de straatroof op 8 augustus 2022 heeft de verdachte samen met een mededader het slachtoffer klemgereden, waarna de gouden ketting van de nek van het slachtoffer is gerukt. Bij de straatroof op 11 augustus 2022 heeft de verdachte alleen gehandeld. Hij heeft het slachtoffer achtervolgd tot voor zijn woning en daar met kracht eveneens een gouden ketting van de nek van het slachtoffer gerukt. De verdachte heeft zich aldus op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan twee brutale diefstallen met geweld. De verdachte heeft met zijn handelen niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, maar ook schade en hinder veroorzaakt. Het spreekt voor zich dat dergelijke gewelddadige berovingen een diepe indruk maken op de slachtoffers en dat zij nog geruime tijd last kunnen hebben van de gevolgen daarvan, zoals ook blijkt uit de onderbouwingen van de vorderingen tot immateriële schadevergoeding. Bovendien dragen dergelijke berovingen bij aan het versterken van in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
De feiten hebben zeer kort achter elkaar plaatsgevonden en de verdachte heeft – ondanks zijn eigen opvatting dat hij openheid van zaken heeft gegeven – geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door het zo snel mogelijk behalen van eigen financieel gewin, ten koste van de slachtoffers.
De verdachte heeft zich tot slot nog schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een meer dan geringe hoeveelheid cocaïne.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 november 2022. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij in de afgelopen vijf jaren veelvuldig is veroordeeld, onder meer voor witwassen, het overtreden van de Opiumwet en openlijke geweldpleging. De verdachte liep tijdens het plegen van de onderhavige feiten bovendien in een proeftijd, naar aanleiding van een veroordeling tot een deels voorwaardelijke taakstraf. Dit heeft de verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 23 november 2022. Uit dit rapport volgt dat er in de afgelopen periode negatieve veranderingen hebben plaatsgevonden op verschillende leefgebieden van de verdachte, waardoor het risico op recidive, letselschade en onttrekken aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat. Bovendien lijkt ook de ernst en de frequentie van het delictgedrag toe te nemen. Met name het toegenomen softdrugsgebruik van de verdachte, zijn verslechterde financiële situatie, zijn sociale netwerk en het gebrek aan dagbesteding worden door de reclassering gezien als mogelijke criminogene factoren. Aan deze leefgebieden kan gewerkt worden in een strak kader bij een (deels) voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, een verbod op het gebruiken van drugs en alcohol en meewerken aan controles daarop, een locatiegebod met elektronische monitoring, het volgen van een opleiding en het meewerken aan schuldhulpverlening. Tevens adviseert de reclassering om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Door de reclassering is tot slot geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij de verdachte wordt geen noodzaak tot pedagogische beïnvloeding gezien en de verdachte is in staat om keuzes te maken die passen bij een volwassen persoon.
Volwassenenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het begaan van de strafbare feiten 21 jaar oud. De rechtbank ziet in de persoon van de verdachte en gelet op hetgeen de reclassering daaromtrent heeft overwogen, aanleiding om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De op te leggen straf
De rechtbank is gelet op de aard en ernst van de feiten van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het opleggen van een werkstraf zoals voorgesteld door de raadsman doet geenszins recht aan de bewezen verklaarde feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank de straf die de officier van justitie heeft geëist passend en geboden. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard om zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden. Het is aan de verdachte om te laten zien dat hij daadwerkelijk bereid en in staat is om zich aan deze voorwaarden te houden, teneinde zijn leven in positieve zin te veranderen. De rechtbank zal de verdachte daarom nog een kans geven en deze voorwaarden, met uitzondering van het locatiegebod met elektronische monitoring en de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname bij de ambulante behandeling, aan de proeftijd verbinden. In de oplegging van een locatiegebod met elektronische monitoring na afloop van de detentie van de verdachte ziet de rechtbank geen meerwaarde. Het opleggen van de voorwaarde van het meewerken aan een kortdurende klinische opname bij een crisissituatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgelegd, gelet op hetgeen de Hoge Raad daaromtrent heeft overwogen (zie Hoge Raad 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1027).
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er geen aanleiding is om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat aan de wettelijke maatstaf voor dadelijke uitvoerbaarheid niet is voldaan.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2900,-. Dit bedrag bestaat uit € 2500,- aan materiële schade (gouden ketting) en € 400,- aan immateriële schade.
Ook [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4115,-. Dit bedrag bestaat uit € 3600,- aan materiële schade (gouden ketting) en € 515,- aan immateriële schade.
Beide benadeelde partijen hebben verzocht om het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast hebben beide benadeelde partijen verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat er teveel vraagtekens zijn bij de waarde van de kettingen. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de materiële schade bepleit dat de rechtbank de waarde van de kettingen schattenderwijs moet vaststellen op de helft van de verzochte bedragen.
Ten aanzien van de verzochte bedragen aan immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden materiële schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt de schade vooralsnog vast op € 200,-. Het bestaan van de gestelde schade boven het toe te wijzen bedrag is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Verder stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij ook rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij onbetwist ter toelichting op de vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 400,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 augustus 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 augustus 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank maakt ook hier gebruik van haar schattingsbevoegdheid, omdat de omvang van de geleden materiële schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt de schade vooralsnog vast op € 200,-. Het bestaan van de gestelde schade boven het toe te wijzen bedrag is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Verder stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij ook rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij onbetwist ter toelichting op de vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 515,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 augustus 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 715,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 augustus 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen onder 1, 2 en 3 genoemde voorwerpen (een fiets, een pet en een jas) aan de verdachte worden teruggegeven en dat de onder 4 en 5 genoemde voorwerpen (verdovende middelen) worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de standpunten van de officier van justitie.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genoemde voorwerpen.
Het op de beslaglijst onder 4 genoemde voorwerp zal op voet van artikel 13a van de Opiumwet worden onttrokken aan het verkeer, nu het inbeslaggenomen goed middelen betreft als bedoeld in lijst I van de Opiumwet (cocaïne).
Ook het onder 5 genoemde voorwerp (fenacetine) zal worden onttrokken aan het verkeer. De verdachte was de bezitter en het voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan is strijd is met de wet of het algemeen belang. Het is immers algemeen bekend dat fenacetine kankerverwekkend is. Het voorwerp is verder bij de verdachte aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit en het kan dienen tot het voorbereiden van soortgelijke feiten. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat fenacetine gebruikt wordt als versnijdingsmiddel voor cocaïne.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36d, 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 13a van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk op die diefstal gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (vijf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich gedurende de proeftijd ambulant laat behandelen door Brijder Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan een onderdeel zijn van de behandeling;
- gedurende de proeftijd geen drugs zal gebruiken en meewerkt aan controle op dit verbod (middels urineonderzoek). De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- gedurende de proeftijd geen alcohol zal gebruiken en meewerkt aan controle op dit verbod (middels urineonderzoek of ademonderzoek). De reclassering bepaalt met welk controlemiddel en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- gedurende de proeftijd een passende opleiding zal volgen aan het [ROC] in Den Haag of een soortgelijke instelling;
- gedurende de proeftijd aan de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden. De veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat hij meewerkt aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 600,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 augustus 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 augustus 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 12 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 715,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 augustus 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 715,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 augustus 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen:
gelast de teruggave aan de verdachte [verdachte] van de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genoemde voorwerpen, te weten:
- 1 STK fiets heren;
- 1 STK pet;
- 1 STK jas;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 4 en 5 genoemde voorwerpen, te weten:
- 70 STK verdovende middelen (cocaïne);
- 1 STK verdovende middelen (fenacetine).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. J.P. Hopman, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Oosterhof en S.R. van der Klugt, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 januari 2023.