ECLI:NL:RBDHA:2023:3801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
NL23.6041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Jemeniet, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser voerde aan dat hij in bewijsnood verkeerde met betrekking tot systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland, en dat er een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid bestond tussen Nederland en Duitsland voor Jemenieten.

De rechtbank overwoog dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Dit beginsel kan alleen worden doorbroken als de eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland tekortkomingen vertoont die een reëel risico met zich meebrengen op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij op voorhand geen internationale bescherming zou krijgen in Duitsland, en dat er geen aanleiding was om de asielaanvraag zelf te behandelen. Het beroep van de eiser werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6041

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Jemenitische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Scholtmeijer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.6042. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 18 oktober 2022 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op
19 oktober 2022.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, aan dat hij in bewijsnood verkeert aangaande
de systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Duitsland. Volgens eiser bestaat er een fundamenteel verschil in het beschermingsbeleid tussen Nederland en Duitsland ten aanzien van Jemenieten, omdat er volgens de Vreemdelingencirculaire 2000 sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, terwijl in Duitsland volgens statistieken van het Bundesamt für Migration und Flüchtelinge twee derde van de aanvragen leidt tot een beschermingsstatus.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Duitsland in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het EU-Handvest.
4.2.
Eiser heeft dit met hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht niet aannemelijk gemaakt. Meer in het bijzonder kan uit zijn betoog niet worden afgeleid dat op voorhand duidelijk is -dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag- dat eiser op grond van het Duitse beleid geen internationale bescherming zou krijgen (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864).
4.3.
In hetgeen is aangevoerd wordt evenmin grond gezien voor het oordeel dat verweerder toepassing moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en de asielaanvraag van eiser zelf dient te behandelen.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.