ECLI:NL:RBDHA:2023:3848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
NL23.6727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Tunesische asielzoeker en de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Tunesische asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. K.J. Diender, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 maart 2023, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum Rotterdam en zijn gemachtigde in Groningen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na de zitting.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zal beletten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij eerder een terugkeerbesluit heeft ontvangen, waar hij niet aan heeft voldaan. Eiser heeft betoogd dat het binnentreden in het asielzoekerscentrum onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelt dat de verbalisanten zich correct hebben gedragen en dat er geen reden is om aan de inhoud van het proces-verbaal te twijfelen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht geen lichter middel heeft toegepast, zoals plaatsing op een vrijheidsbeperkende locatie, omdat eiser niet bereid is om terug te keren naar Tunesië. De rechtbank concludeert dat de bewaringsmaatregel rechtmatig is en dat het beroep van eiser ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6727

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek te zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Uit het arrest van 8 november 2022 [2] van het HvJEU [3] volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
4. Eiser stelt dat het binnentreden tot zijn kamer in het asielzoekerscentrum in Baexum onrechtmatig heeft plaatsgevonden, omdat de verbalisanten zich bij het binnentreden niet hebben gelegitimeerd, niet het doel van binnentreden hebben genoemd en evenmin een machtiging tot binnentreden hebben getoond.
4.1.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verbalisanten de kamer van eiser op onrechtmatige wijze hebben betreden. Uit het proces-verbaal omtrent het binnentreden van 6 maart 2023 blijkt onder meer het volgende:
´ Voorafgaande aan het binnentreden van de woning heb ik mij door het tonen van mijn
legitimatiebewijs gelegitimeerd, de hierboven vermelde machtiging getoond en het doel van
binnentreden medegedeeld.”
Dit proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS [4] kan in beginsel worden uitgegaan van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven (zie onder andere de uitspraak van 8 juli 2020 [5] ). In de enkele betwisting van eiser in beroep met betrekking tot het legitimeren, het vermelden van het doel van binnentreden en het tonen van de machtiging tot binnentreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal omtrent binnentreden. Deze beroepsgrond faalt.
5. Verder stelt eiser dat ten onrechte geen telefonisch contact is opgenomen met zijn gemachtigde alvorens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling werd gestart.
5.1.
Voor zover nu van belang bepaalt paragraaf A5/6.5 van de Vc [6] het volgende:
Er mag met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat: (…) indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en er binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling nog geen advocaat aanwezig is’.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van gehoor van 6 maart 2023 blijkt dat om 8:13 uur een melding bij de piketcentrale is gedaan, dat deze melding om 8:15 uur is doorgestuurd naar eisers voorkeursadvocaat mr. Rasul en dat om 8:22 uur bericht is ontvangen van de piketcentrale dat mr. Rasul de piketmelding heeft geaccepteerd. Om 10:38 uur is het gehoor gestart zonder aanwezigheid van een advocaat. Deze handelswijze is conform het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf A5/6.5 van de Vc. Dat mr. Rasul op het moment van het accepteren van de piketmelding in Assen was en niet binnen 2 uur in het detentiecentrum in Rotterdam aanwezig kon zijn, komt voor zijn rekening en risico. Indien gewenst had mr. Rasul zelf telefonisch contact op kunnen nemen met het detentiecentrum Rotterdam. De stelling dat de ambtenaar belast met het gehoor eerst telefonisch contact met mr. Rasul had moeten opnemen alvorens met het gehoor te starten, volgt de rechtbank niet. Deze beroepsgrond faalt.
6. Eiser heeft de zware gronden 3a, 3c en 3i bestreden. Eiser stelt dat hij Nederland als asielzoeker is binnengekomen en zich direct na binnenkomst bij de autoriteiten heeft gemeld. Ook stelt eiser dat hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die betrekking heeft op het besluit tot afwijzing van eisers asielaanvraag. Tijdens dit hoger beroep had eiser niet in bewaring mogen worden gesteld. Verder stelt eiser dat het onjuist is dat hij te kennen heeft gegeven geen gevolg te geven aan zijn verplichting tot terugkeer. Eiser heeft steeds aangegeven dat er een asielprocedure liep en dat zodra hij uitgeprocedeerd zou zijn, hij samen met zijn partner een beroep zou doen op de regeling voor Oekraïners. Tot slot stelt eiser dat de lichte gronden niet goed zijn gemotiveerd.
6.1.
De zware en lichte gronden 3a, 3c, 3i, 4a, 4b en 4d zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Immers is eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze binnengekomen, nu eiser heeft verklaard dat hij geen identiteitsdocumenten heeft en Nederland zonder identiteitsdocumenten is ingereisd. Deze grond (3a) is feitelijk juist. Verder heeft eiser op 5 november 2020 een afwijzende asielbeschikking met een terugkeerbesluit ontvangen, waaruit de plicht blijkt Nederland te verlaten en is gebleken dat eiser daar niet uit eigen beweging binnen de daarin gestelde termijn gevolg aan heeft gegeven (3c). Deze grond is feitelijk juist en staat los van het door eiser aangehaalde hoger beroep dat betrekking heeft op de afwijzende asielbeschikking van 2 januari 2023. Een hoger beroep dat overigens geen schorsende werking heeft. Ook heeft eiser tijdens het vertrekgesprek van 9 maart 2023 en tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aangegeven niet terug te willen keren naar Tunesië (3i). Verder is eiser niet in het bezit van enig document zoals bedoeld in artikel 4.21 van het Vb [7] (4a) en heeft eiser meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend (4b). Daarnaast beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan (4d). Verweerder heeft ook gemotiveerd waarom deze gronden een onttrekkingsrisico met zich mee brengen.
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast, zoals plaatsing op een VBL [8] .
7.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is verweerder er naar het oordeel van de rechtbank terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Daarmee bestond voor verweerder ook geen aanleiding om vanuit een VBL te werken aan vertrek, nu eiser immers niet terug wil keren naar Tunesië. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (ABrVS, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Eiser heeft een Oekraïense vriendin en hoewel zij niet direct samen met eiser naar Tunesië kan reizen, zijn er wel mogelijkheden om haar op korte termijn te laten nareizen. Eisers vriendin kan met een Oekraïens paspoort en een visum vanuit Nederland naar Tunesië gaan.
7.2.
Voor zover eiser in het kader van een lichter middel betoogt dat het gelijkheidsbeginsel geschonden is, omdat een andere vreemdeling met een Nederlandse vrouw niet in bewaring is gesteld, kan hem dit evenmin baten. Het is aan eiser om te onderbouwen dat sprake is van juridisch vergelijkbare situaties. Aangezien eiser dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd, slaagt zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft op dag 4 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2). De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn om hiervan af te wijken. Voorts is op 25 november 2020 een aanvraag ter verkrijging van een laissez passer (lp) ingediend bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Tunesië. Op 20 januari 2021 heeft de diplomatieke vertegenwoordiging van Tunesië de Tunesische nationaliteit van eiser bevestigd en toegezegd een vervangend reisdocument te zullen verstrekken. Deze lp is daadwerkelijk verstrekt, maar vanwege het weigeren door eiser van een vereiste en noodzakelijke COVID-test op 28 april 2021 is de op 30 april 2021 geplande uitzetting naar Tunesië geannuleerd. Onder deze omstandigheden kan het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn worden aangenomen.
9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.ECLI:EU:C:2022:858
3.Hof van Justitie van de Europese Unie
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.Vreemdelingencirculaire 2000
7.Vreemdelingenbesluit 2000
8.vrijheidsbeperkende locatie