ECLI:NL:RBDHA:2023:4023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
NL22.23367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Colombiaanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van bedreigingen door ELN

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Colombiaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij op 18 januari 2020 is afgeperst door leden van de guerrillabeweging ELN en dat hij opnieuw bedreigd is in april 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig acht, maar niet de herhaalde bedreigingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat eiser in de toekomst opnieuw zal worden bedreigd, en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. Eiser heeft tijdens de zitting zijn beroepsgronden met betrekking tot humanitaire redenen ingetrokken, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de vermoeidheidsklachten van eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing van de Staatssecretaris bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23367
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.N. Ali),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L Denishin).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.M. van Schaik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1987.
Het asielrelaas
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op 18 januari 2020 is afgeperst door leden van ELN. Eiser heeft geweigerd hen te betalen. Daarop werd eiser verteld dat hij een militair doelwit is. Eiser heeft samen met zijn familie diezelfde dag besloten naar Bogota te vluchten. Daar heeft eiser aangifte gedaan van bedreiging en is hij in het nationale slachtofferregister opgenomen. In 2022 is eiser naar [plaats] gegaan om te wonen en werken. Eiser heeft daar zijn eigen bedrijf gestart. In april 2022 is eiser weer bedreigd door leden van de ELN. Eiser denkt dat hij opnieuw is bedreigd omdat hij aangifte heeft gedaan van de bedreiging op 18 januari 2020. Eiser is thuis ondergedoken en heeft direct een vliegticket gekocht voor oktober 2022 om naar Malta te gaan. Uiteindelijk heeft eiser in augustus en september gewerkt in dezelfde plaats als waar hij was bedreigd en zat
ondergedoken om genoeg geld te verdienen voor zijn verblijf in Malta. Eiser is op Schiphol tegengehouden en heeft hij asiel aangevraagd.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
4. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
5. De bedreiging door (leden van) ELN op 18 januari 2020;
6. De bedreiging door (leden van) ELN in april 2022.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiser op 18 januari 2020 door (leden van) ELN is bedreigd. Volgens verweerder is niet waarschijnlijk dat eiser in de toekomst opnieuw zal worden bedreigd, waardoor niet aannemelijk is dat eiser bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt. Verder vindt verweerder ongeloofwaardig dat eiser in april 2022 door (leden van) ELN is bedreigd. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Beoordeling van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft hiervoor de volgende motivering.
Ingetrokken beroepsgronden
6. Tijdens de zitting heeft eiser de beroepsgronden ten aanzien van artikel 64 Vw en een verblijfsvergunning op grond van humanitaire redenen ingetrokken. De rechtbank bespreekt deze gronden daarom niet.
Vermoeidheidsklachten
7. Verder voert eiser aan dat verweerder tijdens het nader gehoor onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn vermoeidheidsklachten.
8. Ten aanzien van de vermoeidheidsklachten is de rechtbank van oordeel dat verweerder daar voldoende rekening mee heeft gehouden. De rechtbank wijst op pagina’s 3, 5, 6, 8, 10, 12 en 13 van het nader gehoor. Eiser heeft niet gesteld noch onderbouwd wat verweerder in dit geval nog meer had moeten doen.
Zienswijze
9. Eiser heeft in beroep de zienswijze in zijn geheel herhaald.
10. Wat betreft de herhaling van de zienswijze oordeelt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd heeft gereageerd op de standpunten uit de zienswijze van eiser. Wanneer eiser deze standpunten in beroep herhaalt, moet hij specifiek aangeven waarom de motivering van verweerder in het besluit niet juist is op die punten. Aangezien eiser dit niet heeft gedaan, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat die motivering onvoldoende of onjuist is.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
11. Eiser voert in essentie aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig acht dat hij in april 2022 opnieuw door leden van ELN is bedreigd, dit keer omdat hij aangifte heeft gedaan van de bedreiging op 18 januari 2020. Ten onrechte heeft verweerder volgens eiser
geen rekening gehouden met de overgelegde bewijsstukken. Eén dag voor de zitting heeft eiser ter onderbouwing van zijn relaas nieuwe documenten overgelegd. Verweerder heeft het relaas niet in samenhang beoordeeld en eiser wijst op het algemeen ambtsbericht.
Volgens eiser is verweerder subjectief en is het een aanname dat hij in de toekomst niet opnieuw zal worden bedreigd. Volgens eiser zal hij bij terugkomst in Colombia in de bijzondere aandacht komen te staan.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden dat eiser in april 2022 opnieuw door leden van ELN is bedreigd, dit keer omdat hij aangifte heeft gedaan van de bedreiging op 18 januari 2020. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat niet valt in te zien met welke reden de leden van ELN na ruim twee jaar nog steeds op zoek zouden zijn naar eiser enkel omdat hij eenmaal heeft geweigerd te betalen. Eveneens heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat leden van ELN op de hoogte hebben kunnen raken van de aangifte en pas twee jaar daarna eiser hebben opgezocht om te vermoorden. Ook heeft verweerder mogen vinden dat onwaarschijnlijk is dat eiser, terwijl hij was vast gepakt bij zijn overhemd en er een pistool op hem was gericht, zich uit de situatie heeft kunnen onttrekken door weg te rennen. Tot slot heeft verweerder eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat hij twee maanden voor zijn vertrek uit Colombia aan het openbare leven heeft deelgenomen in dezelfde plaats als waar eiser stelt te zijn bedreigd. Verweerder heeft mogen vinden dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de bedreiging in 2022.
13. De rechtbank volgt niet dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de overgelegde bewijsstukken. Deze stukken zien namelijk op de geloofwaardig geachte bedreiging van 18 januari 2020. Verweerder heeft tijdens de zitting
gereageerd op de documenten die eiser op 9 januari 2023 heeft overgelegd. Verweerder stelt terecht dat deze stukken niet de door eiser gewenste waarde hebben. In één document staat dat eiser een volmacht heeft verleend en het andere, niet vertaalde document gaat erover dat eiser in het nationale slachtofferregister is opgenomen. Dit laatste is niet in geschil. Niet valt in te zien waarom met deze documenten anders over de geloofwaardigheid moet worden geoordeeld. Wat betreft de verwijzing naar het algemeen ambtsbericht over Colombia heeft verweerder mogen vinden dat dit niet afdoet aan de (on)geloofwaardigheid van het relaas.
Dat eisers verhaal past in het beeld dat in het ambtsbericht staat betekent niet zonder meer dat het relaas van eiser geloofwaardig is. De rechtbank volgt verder niet dat verweerder ten onrechte zijn relaas niet in samenhang heeft beoordeeld, omdat verweerder zowel de betalingsweigering als de aangifte heeft betrokken in zijn beoordeling van het derde relevant element. Dat verweerder subjectief is in de beoordeling, volgt de rechtbank eveneens niet.
Zoals overwogen in rechtsoverweging 12, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat een nieuwe bedreiging niet aannemelijk is omdat eiser na 18 januari 2020 geen (geloofwaardig geachte) bedreigingen heeft ontvangen. En verweerder heeft niet ten onrechte eiser tegengeworpen dat hij twee maanden voor zijn vertrek uit Colombia aan het openbare leven heeft deelgenomen in hetzelfde dorp als waar hij stelt te zijn bedreigd. De rechtbank ziet hier, zonder nadere onderbouwing van eiser, geen subjectiviteit aan de kant van verweerder in. Tot slot heeft eiser niet onderbouwd waarom hij bij terugkomst in Colombia in de bijzondere aandacht zal komen te staan.
Conclusie en gevolgen
14. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
15. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 januari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.