In deze zaak heeft eiseres op 27 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 28 januari 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 november 2022 de asielaanvraag van eiseres ingewilligd. Eiseres heeft echter besloten het beroep te handhaven, specifiek met betrekking tot de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, aangezien de asielaanvraag is ingewilligd, eiseres geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Eiseres heeft haar beroep willen handhaven voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank heeft overwogen dat de Tijdelijke wet, die van toepassing is op besluiten op asielaanvragen, bepaalt dat er geen bestuurlijke dwangsommen kunnen worden verbeurd. Dit betekent dat eiseres met haar beroep niet kan bereiken wat zij wil, waardoor ook in dit opzicht het procesbelang ontbreekt.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Daarom is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft de volgende beslissingen genomen: het beroep is niet-ontvankelijk verklaard en de staatssecretaris is veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.