In deze zaak heeft eiser op 21 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 18 november 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 12 oktober 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd, met de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet meer relevant is, omdat de aanvraag inmiddels is ingewilligd. Eiser heeft zijn beroep willen handhaven voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsommen. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit echter uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren aan eiser.
De rechtbank heeft ook verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2022, waarin werd geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, heeft eiser geen procesbelang meer in deze kwestie. Daarom is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.