In deze zaak heeft eiser op 11 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 15 december 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 16 september 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd om te onderzoeken of verweerder bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet meer relevant is, omdat de aanvraag inmiddels is ingewilligd. Eiser heeft echter zijn beroep willen handhaven voor zover verweerder niet heeft beoordeeld of hij bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren in dit geval. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht.
Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, heeft eiser geen procesbelang meer. De rechtbank heeft het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Wel heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.