ECLI:NL:RBDHA:2023:4165
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft eiser op 6 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 12 september 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 1 december 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft desondanks aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag geen procesbelang meer heeft, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Eiser heeft ook aangevoerd dat er een bestuurlijke en rechterlijke dwangsom moet worden vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de rechterlijke dwangsom niet aan de orde is, omdat de staatssecretaris inmiddels op de aanvraag heeft beslist.
Verder wordt opgemerkt dat de Tijdelijke wet, die de mogelijkheid tot het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom in asielzaken uitsluit, van toepassing is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht. Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, ontbreekt ook hier het procesbelang.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.