ECLI:NL:RBDHA:2023:4168
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft eiser op 18 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 4 juli 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft in een verweerschrift van 4 oktober 2022 aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 379,50. Op 10 november 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd, met de vraag of er dwangsommen zijn verbeurd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft in zijn reacties van 1 en 8 december 2022 aangegeven dat hij een bestuurlijke dwangsom wil vaststellen en een rechterlijke dwangsom opgelegd wil krijgen. De rechtbank stelt vast dat de Tijdelijke wet de mogelijkheid tot het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom in asielzaken uitsluit, en dat er geen aanleiding is om deze wet onverbindend te achten.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Desondanks wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet-tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.