ECLI:NL:RBDHA:2023:4259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.16763 en NL22.16765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdig beslissen

In deze zaak hebben eisers, een Iraans gezin, op 30 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 19 december 2019 besloten om de aanvragen niet in behandeling te nemen, wat door de rechtbank op 30 juni 2021 is vernietigd. De Staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar dit werd op 1 juli 2022 ingetrokken. Eisers hebben vervolgens op 26 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Staatssecretaris. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit en dat de ingebrekestelling van eisers niet geldig was, omdat de wettelijke beslistermijn nog niet was verstreken. Hierdoor zijn de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16763 en NL22.16765

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer]
en
[naam], eiseres,
geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer]
mede namens hun minderjarige kind:
[naam] ,
geboren op [geboortedatum]
V-nummer: [V-nummer]
allen van Iraanse nationaliteit
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Eisers hebben op 30 juni 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De aanvragen zijn bij besluit van 19 december 2019 niet in behandeling genomen. Het hiertegen ingestelde beroep is op 30 juni 2019 gegrond verklaard en het bestreden besluit is vernietigd. Tegen deze uitspraak heeft verweerder op 7 juli 2021 hoger beroep ingesteld. Eisers hebben op 15 juli 2021 in incidenteel hoger beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 1 juli 2022 het hoger beroep ingetrokken. Bij brief van 21 juli 2022 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvragen. Eisers hebben vervolgens op 26 augustus 2022 allebei beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. In artikel 42, zesde lid van de Vw 2000 is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 Vw 2000 niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
6. Verweerder heeft middels een beschikking op 19 december 2019 aan eisers medegedeeld de asielaanvragen van eisers niet in behandeling te nemen, wegens de verantwoordelijkheid van Kroatië voor het behandelen van hun asielaanvragen. De rechtbank Den Haag heeft op 30 juni 2021 de door eisers ingestelde beroepen tegen deze beschikking van verweerder gegrond verklaard en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen van de eisers.
7. Tegen deze uitspraak heeft verweerder op 7 juli 2021 hoger beroep ingesteld. Eisers hebben op 15 juli 2021 incidenteel hoger beroep ingesteld. Op 1 juli 2022 heeft verweerder het hoger beroep ingetrokken, naar aanleiding van de kamerbrief van 30 mei 2022 aangaande het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van asielzoekers in Kroatië.
8. Vervolgens heeft verweerder op 26 juli 2022 gemachtigde van eisers op de hoogte gesteld van opname in de nationale procedure, wegens verloop van de uiterste overdrachtstermijn aan Kroatië. De rechtbank stelt vast dat verweerder per 26 juli 2022 verantwoordelijk is geworden voor behandeling van de asielaanvragen van eisers, op grond van artikel 42, zesde lid van de Vw 2000. Dat betekent dat verweerder, met toepassing van artikel 42, eerste lid van de Vw 2000, uiterlijk op 26 januari 2023 op de asielaanvragen van eisers moest beslissen.
9. Bij brief van 21 juli 2022 heeft gemachtigde van eisers verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is. Op dat moment was de wettelijke beslistermijn nog niet verstreken. Aan de voorwaarden van artikel 6:12 van de Awb is daarmee niet voldaan. De ingebrekestellingen zijn niet geldig.
10. De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van N.G. Fuller, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.