ECLI:NL:RBDHA:2023:4295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.14758 en NL22.14759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van afhankelijkheidsrelatie en hoorplicht in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had verzocht om verblijf als verzorgende ouder bij zijn minderjarige Nederlandse dochter. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht voor zijn dochter, en dat er geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat die zou vereisen dat zijn dochter het grondgebied van de Europese Unie zou moeten verlaten als aan hem verblijfsrecht wordt geweigerd. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser is om met concrete gegevens aan te tonen dat de afwijzing van zijn verblijfsaanvraag negatieve gevolgen heeft voor zijn dochter. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij contact met zijn dochter heeft geprobeerd te onderhouden, en de rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.14758 (beroep) en NL22.14759 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser en verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. O. Bousmaha).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 [1] , waaruit rechtmatig verblijf als familielid van een burger van de Unie blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 22 februari 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is zonder bericht vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende ouder bij zijn minderjarige Nederlandse dochter.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijke zorg- en/of opvoedtaken ten behoeve van zijn dochter verricht. Verder is ook niet aangetoond dat de moeder de omgang tussen eiser en zijn dochter frustreert. Tot slot is niet gebleken dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de dochter van eiser gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Er is een zorg- en contactregeling vastgesteld, maar deze is in de praktijk nog niet uitgevoerd. Dat kan eiser niet worden tegengeworpen, omdat hij in Turkije moest verblijven en omdat de moeder van zijn dochter de omgang frustreert. Verweerder heeft hem ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om bewijs aan te leveren van zijn pogingen om via familieleden contact te krijgen met zijn dochter. Verder is er sprake van een ontwikkelingsdreiging omdat het niet in het belang van zijn dochter is dat haar vader niet aanwezig is in haar leven. Hij zal zijn band niet in stand kunnen houden als hij niet in Nederland verblijft. Tot slot is de hoorplicht geschonden volgens eiser.
Wat is het oordeel van de rechter?
Het verrichten van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken
4. De rechtbank stelt voorop dat het in de eerste plaats aan eiser is om met concrete gegevens aannemelijk te maken dat het weigeren van verblijfsrecht aan hem in Nederland tot het gevolg heeft dat zijn dochter de Europese Unie moet verlaten. Volgens vaste jurisprudentie is voor het aannemen van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn minderjarige dochter vereist dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. Als eiser slechts zorg- en opvoedtaken met een marginaal karakter verricht of alleen omgang heeft met zijn dochter, dan bestaat geen daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding en loopt de dochter door de weigering van verblijf aan eiser niet het risico feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de Unie te verlaten. [2] Uit het beleid van verweerder blijkt dat het marginale karakter van de zorg- en/ of opvoedingstaken de vreemdeling niet wordt aangerekend als hij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert. [3]
4.1.
Voor zover eiser betoogt dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft sinds 2013 niet meer op hetzelfde adres ingeschreven gestaan als zijn dochter. Daarnaast heeft eiser met geen enkel stuk onderbouwd waarom geen contact tussen hem en zijn dochter mogelijk was tijdens zijn verblijf in Turkije.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat de moeder de omgang frustreert. Niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk de omgang met zijn dochter tot stand probeert te laten komen. Dat eiser via zijn advocaat heeft geprobeerd om in contact te komen met zijn dochter, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden. Verder is de stelling van eiser dat hij heeft geprobeerd via familieleden in contact te komen met zijn dochter niet nader onderbouwd. Tot slot is het overleggen van een ouderschapsplan, zonder daar uitvoering aan te geven onvoldoende om te spreken van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken.
Afhankelijkheidsrelatie
5. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ook op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen hem en zijn dochter een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat zijn dochter gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser verblijfsrecht wordt geweigerd. Daartoe heeft verweerder terecht van belang geacht dat de dochter van eiser bij haar moeder in Nederland verblijft en dat de primaire en daadwerkelijke zorg en opvoeding voor eisers dochter bij haar moeder ligt. Hoewel eiser in beroep stelt dat zijn dochter in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn dochter wel sprake is, motiveert en onderbouwt hij deze stelling niet nader. Verweerder heeft de aanvraag op grond van het Chavez-Vilchez arrest [4] dan ook terecht afgewezen.
Hoorplicht
6. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. De rechtbank benadrukt dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure. Gelet hierop heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat een bestuursorgaan slechts van het horen mag afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [5] Eiser heeft aangegeven geen bewijs te hebben en probeert contact op te nemen met zijn dochter via familieleden. Hij heeft tot op heden op geen enkele wijze aangetoond dat er een poging is gedaan. Verder is in de aanvraagfase de mogelijkheid geboden om ontbrekende informatie over te leggen. Dit heeft eiser nagelaten. Gelet op het bovenstaande, op de motivering van het primaire besluit en de gronden in het bezwaarschrift, is in dit geval aan deze maatstaaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Wat is de conclusie?
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [6]
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:790), van 17 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1821) en van 14 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:458).
3.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 in de zaak C-133/15, Chavez-Vilchez en anderen (ECLI:EU:C:2017:354).
5.Zie artikel 7:3, aanhef onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.