ECLI:NL:RBDHA:2023:4296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.14823 en NL22.127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
  • R.S. Ouertani
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot noodzakelijke medische behandeling voor vreemdeling met ernstige ziekte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Ghanese vreemdeling met lymfeklierkanker, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, welke was afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat de noodzakelijke medische zorg in Ghana voor eiser toegankelijk was. Eiser had aangevoerd dat de alternatieve behandeling in Ghana niet adequaat was en dat hij financieel niet in staat was om de behandeling te bekostigen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris eiser had moeten horen in het bezwaar, wat niet was gebeurd. Hierdoor was het beroep gegrond en werd het bestreden besluit vernietigd. De staatssecretaris moet nu een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser, waarbij hij eiser alsnog moet horen. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, nu er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.14823 en NL22.127
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser en verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. O. Bousmaha).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 [1] afgewezen.
Hij heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening treffen.
Bij besluit van 5 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het eerdere verzoek om een voorlopige voorziening is aangemerkt als ingediend hangende het beroep. [2]
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Engelse taal is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1969 en heeft de Ghanese nationaliteit. Eiser heeft lymfeklierkanker en heeft daarom de aanvraag ingediend. Het BMA [3] heeft op verzoek van verweerder op 4 november 2021 een advies uitgebracht.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan de afwijzing van dit verzoek het BMA-advies ten grondslag gelegd. In het BMA-advies staat dat eiser matelcellymfoom [4] heeft. Bij het uitblijven van de behandeling valt een medische noodsituatie te verwachten, maar in het land van herkomst is de noodzakelijke behandeling aanwezig en toegankelijk. Hoewel in Nederland het middel ibrutinib wel aanwezig is en in Ghana niet, is in Ghana een alternatief beschikbaar. Verder heeft verweerder overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst niet voor hem toegankelijk is.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser zijn de medicijnen die in Ghana beschikbaar geen goed alternatief, zodat een medische noodsituatie zal ontstaan. Zelfs indien het alternatieve medicijn wel volstaat, dan zal de noodzakelijke medische behandeling in Ghana voor hem feitelijk niet toegankelijk zijn. In dit verband heeft hij aangevoerd dat hij die behandeling, ook met behulp van zijn familieleden, niet kan betalen en dat hij zich gezien zijn medische toestand niet kan verzekeren via een publieke of private verzekeraar. Evenmin is hij in staat zelf voldoende te verdienen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser meerdere stukken overgelegd waaruit blijkt hoeveel de behandeling kost en een inzicht gegeven in de financiële situatie van zijn zus. Verder voert hij aan dat het BMA een inschatting moet geven van de exacte kosten. Tot slot is de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beschikbaarheid
4. Uit het BMA-advies volgt dat bij uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie te verwachten is, maar dat in het land van herkomst een alternatieve behandeling aanwezig is.
5. Een advies van het BMA is volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [5] een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies.
6. Het is de rechtbank niet gebleken dat het BMA advies niet op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. Verweerder mocht daarom bij de besluitvorming in beginsel van de juistheid van het advies uitgaan. Eiser heeft tot op heden geen contra-expertise overgelegd waaruit is gebleken dat alternatief medicijn niet werkt.
Toegankelijkheid
7. Nu uit het BMA-advies blijkt dat de benodigde behandeling voor eiser aanwezig is in Ghana, dient eiser aannemelijk te maken dat deze zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. De vraag die partijen verdeeld houdt is of eiser in Ghana daadwerkelijk toegang heeft tot de behandeling, gezien de kosten daarvan en de economische situatie van zijn zus.
8. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [6] blijkt dat de Afdeling uit het arrest Paposhvili heeft afgeleid dat het EHRM benadrukt dat de drempel onverminderd hoog blijft voor een beroep op artikel 3 van het EVRM in zaken die gaan over het uitzetten van ernstig zieke vreemdelingen. Daarnaast heeft de Afdeling uit het arrest afgeleid dat het aan een vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. Als de vreemdeling dit bewijs heeft geleverd, mede in relatie tot de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling, is het daarna aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Dit betekent dat de vreemdeling moet aantonen wat de kosten zijn van de voor hem noodzakelijke behandeling in het land van herkomst. Verder moet de vreemdeling, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk maken.
9. De rechtbank is van oordeel dat hoewel eiser zeker het een en ander heeft overgelegd ten aanzien van de ontoegankelijkheid, de rechtbank met verweerder constateert dat dit voor nu te weinig is. Uit de overgelegde stukken blijkt niet welke behandeling bij precies zal moeten ondergaan in Ghana, zodat geen berekening kan worden gemaakt van de te verwachten financiële last die dit zal opleveren. Ook is onvoldoende onderbouwd dat hij niet over voldoende middelen kan beschikken, bijvoorbeeld doordat hij – naast zijn zus – mogelijk aanspraak kan maken op hulp van anderen, zoals bijvoorbeeld hulporganisaties.
Hoorplicht
10. De rechtbank benadrukt dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure. Gelet hierop heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat een bestuursorgaan slechts van het horen mag afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [7] Hoewel eiser pas ter zitting heeft betoogd dat de hoorplicht is geschonden, passeert de rechtbank het verweer van verweerder dat sprake zou zijn van strijd met de goede procesorde, nu verweerder – na gelegenheid te zijn geboden zich op het betoog te beraden – per omgaande een standpunt heeft kunnen innemen. Kennelijk was ook deze beroepsgrond door verweerder voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernstige ziekte van eiser in combinatie met hetgeen in bezwaar reeds was aangevoerd niet worden volgehouden dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Het had dan ook in de rede gelegen om hem te horen en te bespreken op welke wijze hij zijn situatie inzichtelijk kan maken. Het beroep van eiser is daarom gegrond.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, Verweerder moet namelijk eiser nog horen en een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Het toepassen van de bestuurlijke lus zal geen efficiënte(re) afdoening van het geschil opleveren. Verweerder zal daarom binnen 6 weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank aldus op grond van het Bpb [8] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Bureau Medische Advisering.
4.Een vorm van lymfklierkanker.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 22 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6053.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:984.
7.Zie artikel 7:3, aanhef onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.Besluit proceskosten bestuursrecht.
9.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.