ECLI:NL:RBDHA:2023:4302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.22982 en NL22.22984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voorlopig verblijf en nareis in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis om bij haar echtgenoot in Nederland te verblijven. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, wat leidde tot een reeks juridische procedures. De rechtbank had eerder in 2019 en 2022 al uitspraken gedaan die in het voordeel van eiseres waren, maar de staatssecretaris bleef volhouden dat er geen feitelijke gezinsband was tussen eiseres en haar echtgenoot voor diens aankomst in Nederland.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een feitelijke invulling van het huwelijk. Eiseres had niet kunnen aantonen dat zij en haar echtgenoot contact hadden gehouden na zijn vertrek uit Syrië in 2011. De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat eerdere uitspraken van de rechtbank als vaststaand moesten worden aangenomen, omdat deze uitspraken dateren van voor een relevante uitspraak van de Raad van State die een onderscheid maakte tussen juridische en feitelijke huwelijken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan op het beroep. De rechtbank concludeerde dat eiseres en haar echtgenoot niet hadden aangetoond dat zij feitelijk invulling hadden gegeven aan hun huwelijksleven, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag voor de mvv.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.22982 (beroep) en NL22.22984 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres en verzoekster], eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlening van een mvv [1] in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 10 augustus 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij uitspraak [2] van 27 februari 2019 heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Bij besluit van 14 november 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2022 [3] heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Bij besluit van 4 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres is zonder bericht vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 2000. Eiseres is de gestelde echtgenote van [A] (hierna: referent). Zij heeft een mvv aangevraagd om bij referent in Nederland te verblijven. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen en het bezwaar hiertegen is door verweerder ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep van eiseres bij uitspraak van 27 februari 2019 gegrond verklaard, omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd, dat eiseres niet tot het gezin van referent behoort. Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op het bezwaar genomen. Het bezwaar van eiseres is toen weer ongegrond verklaard. De reden hiervoor was dat het nareisbeleid volgens verweerder maar één keer per geval kan worden toegepast. De rechtbank heeft bij uitspraak van 14 april 2022 geoordeeld dat dit standpunt van verweerder kan worden gevolgd, maar dat er in dit geval geen sprake is van een geval van “nareis op nareis”. Ook dit beroep werd daarom gegrond verklaard.
2. Verweerder heeft vervolgens het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. Volgens verweerder is – kort samengevat – nog steeds niet gebleken van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent voor binnenkomst van referent in Nederland. Verweerder baseert dit onder meer op inconsistente verklaringen van referent. Naar aanleiding hiervan is nader onderzoek opgestart naar de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent. Eiseres is meerdere keren niet in staat geweest om op de hiervoor geplande afspraken te komen. Gelet hierop heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres niet beschikbaar is voor onderzoek. Nu niet kan worden beoordeeld of er sprake is van een werkelijk huwelijksleven, voldoet eiseres niet aan de voorwaarden.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij verwijst naar de twee eerdere uitspraken van de rechtbank waaruit blijkt dat zij voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder is niet in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraken, waardoor die in rechte vast zijn komen te staan. Verweerder heeft met het bestreden besluit geweigerd aan deze uitspraken gehoor te geven. Tussen eiseres en referent is wel degelijk sprake van een werkelijk huwelijksleven. Gelet op de voorgeschiedenis van de zaak en onder verwijzing naar artikel 47 van het Handvest [4] en een uitspraak van het Hof [5] , verzoekt eiseres de rechtbank om nu in deze procedure zelf in de zaak te voorzien. Subsidiair betoogt eiseres dat het haar niet kan worden tegengeworpen dat zij niet beschikbaar is voor nader onderzoek. Zij is feitelijk belemmerd om naar Istanbul af te reizen voor het onderzoek en heeft aangeboden om het gehoor via een videoverbinding te laten plaatsvinden.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4.1
Tussen partijen is niet in geschil, dat er tussen eiseres (nicht van referent) en referent sprake is van een juridisch huwelijk. Wel is in geschil, of er voor de aankomst van referent in Nederland in juli 2017 sprake was van een feitelijke invulling van dit huwelijk.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat niet aannemelijk is gemaakt dat hiervan sprake is geweest. Referent is al in 2011 uit Syrië vertrokken en in Egypte gaan wonen. Niet is onderbouwd, dat hij contact is blijven houden met eiseres, die in Syrië woonde. Ook de stelling van eiseres en referent, dat zij in mei 2017 na de huwelijksvoltrekking zijn gaan samenwonen in Egypte tot aan het vertrek van referent naar Nederland in juli 2017, is niet onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder op pagina 3 van het bestreden besluit voldoende gemotiveerd aangegeven, dat er sprake is van tegenstrijdige verklaringen van referent.
4.2
De stelling van eiseres, dat in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 27 februari 2019 al is bepaald dat er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent, en dat verweerder dit nu als vaststaand moet aannemen, volgt de rechtbank niet. De uitspraak van deze rechtbank van 27 februari 2019 dateert van voor de in het bestreden besluit genoemde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:998). Uit deze uitspraak van de Afdeling volgt dat verweerder een onderscheid mag maken tussen het juridische huwelijk en het feitelijke huwelijk. Dat betekent dat, anders dan de rechtbank op 27 februari 2019 (in rechtsoverweging 4.6.) heeft geoordeeld, ook bij een rechtsgeldig huwelijk (en zonder dat sprake is van fraude of een schijnhuwelijk), het ontbreken van een feitelijke invulling van het huwelijks- en gezinsleven door verweerder kan worden tegengeworpen.
4.3
Verder heeft verweerder op pagina 3 van het bestreden besluit voldoende gemotiveerd, waarom er nader onderzoek moet plaatsvinden naar de gestelde feitelijke gezinsband. Op 10 september 2019 is referent in de bezwaarfase door verweerder gehoord. Nu het na diverse pogingen van verweerder niet is gelukt om ook eiseres te horen, heeft dit nader onderzoek naar de feitelijke gezinsband niet verder kunnen plaatsvinden. De stelling van eiseres, dat verweerder de gevolgen moet dragen van de onmogelijkheid om eiseres te horen in die zin, dat aan eiseres zonder verder onderzoek een mvv wordt verleend, volgt de rechtbank niet. Het is immers nog altijd de verantwoordelijkheid van eiseres en referent, om aannemelijk te maken dat zij feitelijk invulling hebben gegeven aan hun huwelijks- en gezinsleven tot aan de aankomst van referent in Nederland. Zoals al uit het voorgaande volgt, zijn eiseres en referent daarin niet geslaagd. Dat eiseres geen verwijt valt te maken dat zij niet gehoord is kunnen worden door verweerder, doet hier niet aan af.
5. Op grond van het bovenstaande heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht ongegrond verklaard. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [6]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Zaaknummer: AWB 18/6667.
3.Zaaknummer: AWB 19/9706.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Het arrest Torubarov van 29 juli 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, C-556/17, ECLI:EU:C:2019:626.
6.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.