Op 16 juni 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft op 25 oktober 2022 de asielaanvraag ingewilligd, maar eiser heeft het beroep desondanks gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen, waardoor eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Dit deel van het beroep is dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daarnaast betoogd dat de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom had moeten vaststellen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen en concludeert dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is.
De rechtbank verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 25 oktober 2022, ongegrond. Eiser krijgt echter wel een vergoeding van zijn proceskosten, omdat de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist. De vergoeding bedraagt € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Lok, griffier, en is openbaar uitgesproken.