Overwegingen
1. De beschikking heeft betrekking op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) en het kalenderjaar 2021. Met de beschikking is ook de aan eiseres opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 (de aanslag) bekendgemaakt. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de beschikte waarde en de aanslag gehandhaafd.
2. De onroerende zaak is een tennisbaan met een clubhuis/kantine van ongeveer
104 m², zes tennisbanen van ongeveer 3.900 m², vierentwintig lichtmasten en erfverharding van ongeveer 120 m². Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 5.456 m².
3. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum.
4. Eiseres bepleit een waarde van € 100.000. Eiseres stelt primair dat de waardematrix zoals overgelegd in de beroepsfase buiten beschouwing gelaten dient te worden, nu deze matrix verschilt van hetgeen is overgelegd in de bezwaarfase. Subsidiair stelt eiseres dat de functionele afschrijving niet voldoende inzichtelijk is en de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd.
5. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken.
6. Op grond van artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak die niet tot woning dient bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan de waarde zoals hiervoor beschreven in het tweede lid van artikel 17 Wet WOZ. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met de aard en de bestemming van de zaak en de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering (gecorrigeerde vervangingswaarde).
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de overgelegde waardematrix en hetgeen overigens is aangevoerd, hierin geslaagd. Verweerder heeft bij het vaststellen van de waarde gebruik gemaakt van de Taxatiewijzers VNG, meer specifiek van de taxatiewijzers deel 18 (sport) en deel 26 (algemene kengetallen). Daarbij is verweerder uitgegaan van de kengetallen behorende bij archetypes S1703201 (kantine (eenvoudig), gebouw zonder kleedruimten, puur voor bijeenkomst, eten en drinken. De materialisatie wordt gekenmerkt door veel plaatwerk), S1904000 (tennisbaan (zand-kunstgrasbaan), tennisbaan met een onderbouw bestaande uit een zandbed met daarover een lavalaag, gevolgd door een drukverdelend doek met daarop de kunstgrasmat. Ook een waterdoorlatende hardcourtbaan of gestabiliseerd zand of schuimbeton zijn als ondergrond voor de kunstgrasmat denkbaar), S2904300 (lichtmast (met 1 lichtarmatuur) lichtmast met 1 lichtarmatuur van aluminium/verzinkt staal), I3001130 (bestrating, verharding en wegen (incl. fundering en riolering) en betontegels (dik 40 mm met banden)). Voor de grond onder het clubhuis is verweerder uitgegaan van een prijs per vierkante meter van € 175. Voor de overige grond is verweerder uitgegaan van een prijs per vierkante meter van € 50. De rechtbank acht de gebruikte archetypes goed bruikbaar. Met de waardematrix en de daarin gebruikte archetypes heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak op een voldoende inzichtelijke en controleerbare wijze onderbouwd. Niet is gebleken dat de beschikte waarde te hoog zou zijn vastgesteld.
8. Hetgeen eiseres heeft gesteld, maakt het oordeel niet anders. Ten aanzien van het door verweerder overleggen van de waardematrix in de beroepsfase overweegt de rechtbank het volgende. Tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet, staat het partijen, en dus ook de heffingsambtenaar, vrij om in beroep de door hen verdedigde waarde van de onroerende zaak te bepleiten met alle middelen die hen daartoe dienstig voorkomen, ook als de daartoe gebezigde argumenten afwijken van eerder ingenomen standpunten. Daaruit volgt dat het verweerder vrij staat in de beroepsfase een waardematrix in te dienen die afwijkt van hetgeen in de bezwaarfase is overgelegd. Dat verweerder per abuis de zes tennisbanen, vierentwintig lichtmasten, erfverharding en grond niet in de beschikte waarde heeft meegenomen, resulteerde in een lagere beschikte waarde. Zoals volgt uit de waardematrix zou de waarde inclusief vorengenoemde onderdelen € 288.225 zijn en niet de beschikte € 174.000. Deze vergissing heeft eiseres dan ook niet benadeeld. Ook is de rechtbank niet gebleken dat verweerder de functionele afschrijving niet inzichtelijk heeft gemaakt. Uit de bij het taxatieverslag overgelegde matrix volgt dat verweerder een correctie voor de functionele veroudering heeft toegepast op het clubhuis, de tennisbanen en de lichtmasten – die wel in de waardematrix zijn opgenomen – van respectievelijk 61,1%, 21,3% en 7,8%.
9. Voor zover eiseres heeft gesteld dat verweerder in de uitspraak op bezwaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Niet is gebleken dat verweerder het motiveringsbeginsel of enig ander rechtsbeginsel heeft geschonden. In de uitspraak op bezwaar is verweerder voldoende ingegaan op alle grieven van eiseres.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
Vergoeding van immateriële schade
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
12. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 11 augustus 2021, zodat tussen het indienen van het bezwaarschrift en deze uitspraak een periode is verstreken van (ongeveer) één jaar, acht maanden en twee dagen. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar niet overschreden. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn daarom af.
13. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 maart 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: