ECLI:NL:RBDHA:2023:4546
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 22 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 24 januari 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 6 maart 2023 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter besloten het beroep te handhaven, specifiek met betrekking tot de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. Eiser heeft zijn beroep willen handhaven voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet, die stelt dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsommen aan eiser kan verbeuren.
De rechtbank concludeert dat, aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil. Daarom ontbreekt ook in dit opzicht het procesbelang. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
Desondanks, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De rechtbank oordeelt dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.