ECLI:NL:RBDHA:2023:4547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL22.15338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 9 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 24 juli 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 13 juli 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd, maar heeft daarbij ook vastgesteld dat er geen dwangsom aan eiser verschuldigd is. De rechtbank heeft eiser op 19 oktober 2022 verzocht om te bevestigen of de inwilligende beslissing aanleiding was om het beroep in te trekken, maar eiser heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank concludeert hieruit dat het beroep wordt gehandhaafd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Aangezien de staatssecretaris vóór het indienen van het beroep al had beslist op de asielaanvraag, is het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank merkt op dat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat er geen aanleiding is om deze tijdelijke wet onverbindend te achten wegens strijd met het Unierecht. Tot slot is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15338

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 9 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 24 juli 2021.
Bij besluit van 13 juli 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Daarbij heeft verweerder tevens vastgesteld dat hij geen dwangsom aan eiser verschuldigd is.
De rechtbank heeft bij brief van 19 oktober 2022 aan eiser verzocht om de rechtbank te informeren of de inwilligende beslissing aanleiding is om het beroep in te trekken. Eiser heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank leidt daaruit af dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, dient te worden vastgesteld dat verweerder reeds vóórdat eiser het beroep heeft ingesteld inwilligend op deze aanvraag heeft beslist. Op het moment van indienen van het beroep was daarmee niet voldaan aan 6:12, tweede lid, onder a van de Awb. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser is dan ook reeds hierom kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Voor zover eiser in zijn beroep heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld, overweegt de rechtbank ten overvloede dat artikel 1 van de Tijdelijke wet [2] in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit. De Afdeling [3] heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [4] geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend moet worden geacht wegens strijd met het Unierecht.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.