ECLI:NL:RBDHA:2023:4547
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag
In deze zaak heeft eiser op 9 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 24 juli 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 13 juli 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd, maar heeft daarbij ook vastgesteld dat er geen dwangsom aan eiser verschuldigd is. De rechtbank heeft eiser op 19 oktober 2022 verzocht om te bevestigen of de inwilligende beslissing aanleiding was om het beroep in te trekken, maar eiser heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank concludeert hieruit dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Aangezien de staatssecretaris vóór het indienen van het beroep al had beslist op de asielaanvraag, is het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank merkt op dat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat er geen aanleiding is om deze tijdelijke wet onverbindend te achten wegens strijd met het Unierecht. Tot slot is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.